7.3 Een pluim op de brandweerhoed
Ter bestrijding van de kerkbrand in 1876 waren tien slangenbrandspuiten ingezet, met behulp waarvan werd voorkomen, dat het hele kerkgebouw afbrandde. Bij de branden in 1469, 1562 en 1663 beschikte men weliswaar nog niet over dit apparaat, maar het is een interessante vraag of de ‘bluskracht’ van de slangenbrandspuit of het ultra-moderne materiaal van nu de meeste kans van van heeft bij toren- en kerkbranden.
De brandslangen behoorden – in Hulst althans – steevast tot de categorie ‘zorgenkindje’. Producenten brachten steeds nieuwe materialen op de markt, waaronder leer, zeildoek, gomelastiek, hennep, linnen. Al die varianten passeerden de revue, maar stadsbestuur en ‘generale branddirectie’ waren er zelden tevreden over. Regelmatig gingen nieuwe brandslangen wegens slegte allooy (kwaliteit) waar meede derhalven geen contentement (genoegen) kunnende werden genoomen retour afzender. Afgezien van de kwaliteit was het operationeel houden van de derme een moeizame aangelegenheid. Als de slangen na gebruik niet direct te drogen werden gehangen, plakten ze vast om vrijwel niet meer los te gaan. Waterdichtheid was alleen gegarandeerd bij periodiek insmeren met een speciale vetsoort, maar dit onderhoud was regelmatig onderhevig aan nonchalance en de gemeente verving slechte slangen doorgaans traag. Zo werd voor het publiek de sensatie van een brand vaak aangevuld met het schouwspel van spontane waterfonteinen als gevolg van de slechte conditie van de brandslangen 1.
Maar zelfs met perfecte brandslangen was het onhaalbaar om met handbrandspuiten voldoende waterdruk op te voeren op grotere hoogte. Ten tijde van de kerkbrand van 1876 waren twee van de drie plaatselijke brandspuiten zo aftands, dat de manschappen niet voldoende vermogen konden pompen. Vlak na de brand is dit versleten materieel verkocht aan de gemeente Clinge. Men ontving hiervoor nog fl. 500,- welk bedrag mooi in mindering kon worden gebracht op de fl. 1300,- voor twee gloednieuwe spuiten, aangeschaft bij de firma Beduwé in Luik 2.
Afbeelding 89 (www.vrd.nl, tankautospuit merk MAN, bouwjaar 2017)
Een hedendaagse reguliere tankautospuit kan maximaal 2400 liter water per minuut verpompen met een druk van 8 bar. Bij horizontaal gebruik ontstaat per 100 meter slanglengte een verlies van 1 bar. Bij vertikaal spuiten stijgt het verlies naar 1 bar per 10 meter: liefst tien keer zo veel! Bij 50 meter hoogte is de uitgangsdruk aan de straalpijp nog 3 bar, wat niet zo veel is, omdat ook de worplengte van de straalpijp minder is geworden. Om op deze hoogte voldoende druk te hebben voor een krachtige waterstraal, zou hier weer een pomp als ‘tussentijdse drukverhoging’ geplaatst moeten worden. Deze mogelijkheid is er nu in principe wel omdat in de kerktoren in Hulst op het niveau van de trans, d.i. ter hoogte van de bovenkant van het tweede achthoekige torensegment, een brandkraan is aangebracht. Als echter de toren boven dit punt in brand staat, mogen brandweerlieden voor hun veiligheid toch niet naar boven.
Handbrandspuiten konden bij de kerkbrand in 1876 lang niet zoveel druk opvoeren. Het enige voordeel was, dat er relatief gemakkelijk water omhoog gebracht kon worden, vergeleken met het gesjouw met brandemmers, maar genoeg druk om te spuiten was er niet 3. Blussen was hier dus nog steeds gieten. Dit maakt de prestatie van de brandbestrijders in 1876 alleen maar groter.
- GAH, inv. nr. 917, notulen van de Raad 21.10.1876, blz. 215-216; GAH, inv. nr. 943, notulen van B&W, 14.11.1876, nr. 347; GAH, inv. nr. 917, notulen van de Raad 18.11.1876, nr. 65 blz. 219-220.
- GAH, inv. nr. 791 I 3, 19-11-1762; inv. nr. 1091, 28-08-1847; inv. nr. 1093, 1850-1851; inv.nr. W56, 11-09-1861.
- De technische gegevens zijn welwillend ter beschikking gesteld door dhr. J. Rijk, voormalig brandweercommandant in Hulst en operationeel Manager Brandweer Zeeuws Vlaanderen.