7. Een unieke ‘Conformita’ (11 januari 1667 – 1 september 1876) 1
7.1 De spits van Noorwits
In 1663 had de vestingstad voor de derde keer haar vieringtoren door brand verloren en daarmee nogmaals haar belangrijkste signaalinrichting voor stad en wijde omgeving. De juiste tijd was niet meer te zien en de luiklokken met hun specifieke functies voor de dagelijkse regelmaat zwegen. Dus concentreerde de eerste aandacht zich weer op het herstel van de totaal verbrande torenspits. Maar anders dan in 1469 en 1562 kon de stad dit niet meer zelfstandig bepalen, omdat het bestuur in de Nederlanden volledig veranderd was.
In het begin van de Nederlandse Opstand (1568-1648) tegen de wettige landsheer, de Spaanse koning, hadden de opstandige gewesten in 1581 eerst de vorst aan de kant gezet. Daarna maakten ze met hun nieuwe naam de ‘Verenigde Provinciën’ duidelijk, dat besturen geen ‘geregeerd worden’ meer was, maar een gelijke onderlinge samenwerking van de gewesten. Deze noviteit resulteerde in een ingewikkeld systeem met meerdere uitvoerende bestuursorganen, onder de verzamelnaam ‘de Generaliteit’.
Toen Hulst in 1645, vrijwel aan het einde van de strijd, door verovering definitief bij de Verenigde Provinciën kwam, werd de stad logischerwijze als bezet gebied beschouwd en kwam daardoor onder direct bestuur van ‘Hunne Hoogmogende Heren’ in Den Haag.
De stad mocht het lokale bestuur wel zelf uitvoeren, maar formeel stond alles onder auspiciën van de Verenigde Provinciën. Dit betekende dat voor ieder wissewasje toestemming uit Den Haag moest komen en dus ook voor de financiering, aanbesteding en bouw van de nieuwe kerktoren, alsmede voor de restauratie van het deels verbrande kerkgebouw. De bemoeienis van boven had in dit geval ook een positieve kant, want kerk, stad en Hulster Ambacht konden de bouwkosten onmogelijk samen opbrengen. Financiële steun van de Staten-Generaal was dus onmisbaar!
Afbeelding 76 (Groenveld, blz. 23; tekening aanwezig in Gemeentearchief Hulst)
Voor de nieuwbouw van de in 1663 verbrande torenspits had het stadsbestuur van Hulst eigener beweging diverse ontwerpen laten maken. Het concept van Willem Evertsz. van Neuirden hiernaast kreeg van de magistraat de voorkeur, maar ging niet door, omdat de ‘Generaliteit’ de stad opzadelde met een eigen architect. De nieuwe kerktoren kreeg daarom een verfrissende uitstraling, die in niets meer leek op het aanzicht van de eerdere spitsen met hun inmiddels gedateerde grote appel- en perenelementen, die ook in het ontwerp van Van Neuirden nog prominent aanwezig waren.
Hoe dringend men de situatie vond, bleek wel uit het feit dat het stadsbestuur nog op 20 november 1663, de dag van de brand, de notabelen aensienelijkste leden binne deser stede ende de deekens vande gilden met namen bijeen riepen voor een spoedvergadering 2. In het resolutieboek werden alle verzamelde notabelen en de dekens van de gilden met name genoemd. Dit was zeer uitzonderlijk en kan opgevat worden als een bewijs voor de hoge urgentie. De aanwezigen kregen het klemmende verzoek om zo snel mogelijk concrete ideeën te ontwikkelen voor het provisorisch conserveren van het kerkgebouw, de restauratie ervan, de nieuwbouw van de toren en – het nijpendst – de financiering van dit alles:
Ende hun voorgedragen het voornoemde ongeluck de kercke in hunner aller presentie overcomen. Eensweegs gelijck ongeval, deselve overcomen opden 6e junij 1562. Soo de reekeninghe hun vertoont, ons is aenwijsende, ende uyt eenighe by gevoegde doccumenten uyt te vinden in wat forme ende tot wiens lasten den herbouw en restauratie is geschiet, versoeckende dat ijder een gelieffde op middelen te dencken, omme by provisie ’t gene overig gebleven is, gte (= goed te) conserveren ende vervolgentlijck den herbou ende restauratie soo veel mogelijck ende doendelijck sal wezen by handt te nemen.
Waarop bij deselve notabele ende dekenen versogt is tijt om hun dienaengaende te bedencken ende aan hunne mede gildebroeders communicatie te mogen doen ende haere consideratien alsdan over te brengen, ’t welck hun is geconsenteert 3.
Daarnaast diende de magistraat van Hulst per omgaande bij de Generaliteit een verzoek in om financiële genadige hulpe ende assistentie 4. Het overkoepelend gezag reageerde verbazingwekkend snel en ook nog eens goedgunstig met een lening van 5000 gulden, eventueel om te zetten in een subsidie. Wel werd de traditionele waarschuwing meegegeven, dat de herbouw ten meeste mesnage (zo zuinig mogelijk) moest worden uitgevoerd 5. Uit de bouwbestekken van vijf aannemers bleek, dat volgens hen het herstel van het hele kerkgebouw circa 50.000 gulden zou kosten, waarvan die van de toren alléén tussen de 8000 en 11.000 gulden.
Zoals gebruikelijk verliepen de besprekingen van het stadsbestuur van Hulst met het HulsterAmbacht en met de tiendheffers 6 over de verdeling van de restauratiekosten uiterst stroef. Het Hulsterambacht lag het meest dwars en wilde helemaal niets bijdragen. Het is daarom opmerkelijk, dat de Hulster magistraat ondanks de deplorabele staat van de financiën en het stringente toezicht van de Generaliteit in dit beginstadium twee dure bestellingen plaatste. De gerenommeerde Amsterdamse klokken- en geschutsgieter François Hemony mocht een carillon leveren van 28 klokken, een aantal dat destijds een gangbare omvang was, maar wel tweemaal zo groot als de bij de brand van 1663 gesmolten beiaard. Ook had men zijn zinnen gezet op een volwaardig torenuurwerk, incl. speeltrommel voor een muziekwijsje om de uurslag aan te kondigen, aangekocht bij Johannes de Mol uit Brugge 7.
Afbeelding 77
(Groenveld, blz. 30; document in Gemeentearchief Hulst)
De ‘Plackbrief’, het aanplakbiljet voor de openbare aanbesteding op 6 april 1664 van de nieuwbouw van de toren en de restauratiewerkzaamheden van de kerk. Dat de gezagsverhoudingen sinds 1645 grondig waren gewijzigd, blijkt uit het feit dat niet de magistraat van Hulst, maar de Raad van State als uitvoerend orgaan van de ‘Generaliteit’ de opdrachtgever was. Het torenontwerp, waarop men kon intekenen, kwam dan ook niet van de door het stadsbestuur van Hulst aangezochte architect Van Neuirden, maar van Pieter Noorwits, de door de Raad van State opgelegde bouwmeester. De tekst onder de aanhef begint dan ook met de woorden De Ed. Mo. Heeren Gedepputeerde van den Raedt van State (…) 8.
Ondanks het uitgangspunt, dat de restauratie zo goedkoop mogelijk moest zijn, wees de Raad van State het relatief dure klokkenspel en torenuurwerk niet af. Architect Noorwits hield in zijn torenontwerp zelfs rekening met de voorwaarde van Hemony, dat zijn klokkenspel in een constructie moest hangen, die groot en open genoeg was om de klanken het best tot hun recht te laten komen. Hij was voor de vereiste constructie van de klokkenstoel al in overleg getreden met de hem bekende architect Philip Vingboons en met de magistraat van Hulst 9.
Deze gang van zaken werd echter doorkruist door de beslissing van de Generaliteit om het project in handen van een eigen commissie te leggen en door slants fabrijck 10 te doen maeken eene andere modelle van Thooren 11. Als architect van dit project werd Pieter Aaronszoon Noorwits aangesteld. Gelukkig voor Hulst hield deze bouwcommissie Noorwits als architect aan, zodat de eerdere afspraken gehandhaafd konden blijven.
Diens ontwerp van de kerktoren was een verrassend elegant classicistisch juweeltje.
De opdracht voor de bouw ging naar Guillaume de Noyelle 12, die met vier mede-aannemers de constructie van de nieuwe kerktoren zou realiseren voor 15900 gulden, veel meer dan de oorspronkelijke schatting. De oplevering gebeurde eind 1666.
Afbeelding 78
(Jan Haak en zijn tijd, Oudheidkundige Kring Hulst, kleurenreproductie bij de tekst van blz. 319)
Op zijn schilderij van de kerk en de markt te Hulst in 1852 heeft Jan Haak het pronkjuweel van Noorwits accuraat weergegeven (zie bijlage III voor de bespreking van de onderdelen van de toren).
- zie bijlage III
- GAH, Resolutiën der stadt Hulst van 1646 tot 1666, 222vo (20-11-1663).
- GAH, Resolutiën der stadt Hulst, 20 november 1663
- Nationaal Archief, 1.01.05, inv. nr. 3269, Rekening Staten-Generaal, 1663, 728ro (6-12-1663); Nationaal Archief, 1.01.19, inv. nr. 85, Rekening Raad van State, 1664 I, 98vo (07-02-1664); GAH, SA, inv. nr. 76, Van der Cruck aan Hulst (11 december 1663); inv. nr. 437, Eerste jaarrekening De Vriese, 37ro-vo- Het citaat in inv. nr. 85, RRvS 1664 I, 98vo (7 februari 1664).
- GAH, inv. nr. 1, Resolutiën van de magistraat, 232ro (19 juni 1664); GAH, inv. nr. 1, Resolutiën van de magistraat, 229ro-vo (17 januari 1664). Inv. nr. 437, Eerste jaarrekening De Vriese, 30vo-31ro; inv. nr. 536 C, Jacob de Vriese aan Staten-Generaal (ongedateerd).
- Een tiendheffer is een belastinginner van de winstbelasting (van 10%) op een opbrengst.
- GAH, inv. nr. 437, Eerste jaarrekening De Vriese, 32ro.
- De letter D als een miniatuur, een kunstig versierde eerste letter van een boektekst.
- GAH, inv. nr. 441 L, François Hemony aan Hans Willem van Duyven, schepen en thesaurier van Hulst (9 juli 1665); inv. nr. 76, Hemony aan Hulst.
- fabrijck = fabriek = de historische benaming voor architect; slants = van het land, d.w.z. van het gewest Holland.
- GAH, inv. nr. 437, Eerste jaarrekening De Vriese, 32r
- GAH, inv. nr. 441 C, Rapport aannemers (12 november 1664); inv. nr. 441 D, De Noyelle aan Hulst (27 mei 1664); inv. nr. 437, Eerste jaarrekening De Vriese, 33ro. Zo ook vele acquitten in inv. 440 C, 440 D en 440 F.