5.2.1 His own voice
Napoleons nederlaag in ‘ De Slag bij Waterloo’, even ten zuiden van Brussel, in juni 1815 betekende het definitieve einde van het Franse rijk. Beducht als zijn overwinnaars waren voor nieuwe veroveringsdrift van Frankrijk in de toekomst, moest Europa bestaan uit een aantal sterke staten. In het kader hiervan werd het vroegere grondgebied van de Nederlandse Republiek uitgebreid met dat van de zuidelijke Nederlanden (= het huidige België). Deze nieuwe staat, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, moest de eventuele expansieneigingen van de verslagen vijand de kop indrukken. De kaart hieronder laat zien, dat door de ‘waakhondfunctie’ van het nieuwe koninkrijk de militair-strategische situatie
radicaal was veranderd. De grensfunctie van Hulst en de andere steden in Zeeuws-Vlaanderen bestond als gevolg van de gebiedsuitbreiding niet langer. Een mogelijke vijand, komend uit het zuiden, zou niet meer direct aan de vestinggordel beneden de Schelde staan, maar verder naar het zuiden aan de nieuwe grens met Frankrijk. Hulst en de andere vestingen in de regio raakten hun vestingstatus kwijt.
Afbeelding 78 (atlasandmap.com, map 4809)
Aan het beschermen van de vergrote Nederlandse staat tegen een eventuele aanval van Frankrijk hing wel het peperdure prijskaartje van een uit te breiden en geheel nieuw systeem van verdedigingsgordels. Dit werd ten dele bekostigd uit de verkoop van de overbodig geworden vestingen.
Afbeelding 79 (kaart David Ross)
In het zuiden van het Verenigd Koninkrijk werd de zgn. Wellington-Barrière aangelegd, genoemd naar Arthur Wellesley, hertog van Wellington, onder wiens opperbevel Napoleon in 1815 definitief werd verslagen in de Slag bij Waterloo.
De versterkte grens bestond uit een driedubbele linie, een van Nieuwpoort naar Luxemburg, een van Bergen naar Luik en een van Oostende naar Antwerpen. Hulst verloor zijn eeuwenlange functie van vesting en de verdedigingswerken wamen in de verkoop.
Toen Gallandat eind april 1816 de gemeenteraad meedeelde het bericht te hebben ontvangen, dat het ‘Departement van Oorlog’ de vestingwerken van Hulst ging afstoten, besloot de vergadering meteen het ministerie te verzoeken deze aan de stad over te geven. Zoals zo vaak bood de onderburgemeester zelf spontaan aan om een concept op te stellen en zoals gebruikelijk bij hem zette hij er vaart achter. Zonder de handtekening van de afwezige president-burgemeester Van Raden ging op 4 mei het door de raadsleden ondertekende schrijven Aan den Heere staatsraad Intendant Generaal voor de Administratie van Oorlog de deur uit1.
In de brief verzocht de raad om de gemelde vestingswerken met derzelver binnen en buiten gragten in baten en Schaden aan de stad af te staan, zodat zij het onderhouden en herstellen der poorten en dammen daadkrachtig zou kunnen aanpakken. Dit was hoognodig, omdat de Stad gedurende het twintig jarig tijdvak der fransche overheersching, in alle opzigten, Zeer aanmerkelijk geleden heeft, en daar ook in het byzonder, de stadswallen, die voortyds eene aangename en vrolyke wandeling aan de Ingezetenen opleverden en niet weinig tot de verfraaijng der stad Continueerden, thans daar toe ten eene male ongeschikt en, op onderscheidene plaatsen, gedegradeerd (beschadigd) zijn, en daar er ook aan de stadspoorten, bij Zonderlijk aan de Bagijne-Poort, aanmerkelijke reparatien staan te moeten geschieden (zie par. 5.1).
Afbeelding 80 (foto auteur)
Het stuk van de vest langs de buitenkant van de wallen tussen Dubbele en Gentse Poort. Het ‘ravelijn’, destijds een geheel door de vestinggracht omsloten element , is in het parkgedeelte opgenomen.
Het door Gallandat gebruikte argument om de vesting aan de gemeente Hulst over te dragen vanwege ‘eene aangename en vrolyke wandeling aan de Ingezetenen’ en ‘verfraaijng der stad’ was voor die tijd echt een novum.
In een stroperig-ambtelijk tempo kwam ruim vier maanden later het antwoord van de Intendant Generaal van het Departement van Oorlog, dat de koning had besloten de vesting Hulst en gebouwen aan de Hoofdadministratie der Domeinen over te geven. Dus ging er per omgaande een tweede schrijven van gelijke strekking uit naar ‘Domeinen’, de nieuwe eigenaar van de vesting. Relatief snel – op 4 oktober 1816 – ontving president-burgemeester Van Raden een korte ambtelijke nota van de ‘Hoofdadministratie der Domeinen’ met de mededeling, dat het gemeentebestuur zich diende te wenden tot de koning, omdat alleen hij ter zake bevoegd was. Van Raden bracht dit antwoord pas een maand later op de raadsvergadering van 4 november ter tafel, waarop de leden eenparig beslooten een Rekwest te presenteren aan Zyne Majesteit den Koning der Nederlanden ter bekoming der Vestingwerken van deze Stad, met derzelver binnen en buiten grachten. En uiteraard lag het voor de hand, dat de Heer Burgemeester Gallandat is aanzogt (door Van Raden uiteraard!) en op zich genomen heeft een project (conceptbrief) in gereedheid te brengen2.
Het indienen van verzoeken aan het staatshoofd was door de omslachtige procedure alleen geschikt voor mensen met een flinke dosis engelengeduld. Goede referenties van gezaghebbende personen, organisaties en overheidsinstellingen maakten de kans op succes veel groter, maar Gallandat had het in dit opzicht met Van Raden slecht getroffen. Samen met zijn gemeenteraadsleden moesten zij op eigen kracht hun verzoek bij Zijne Majesteit bepleiten.
Het zegt genoeg, dat in de raadsnotulen in het citaat hierboven Gallandat ‘de Heer Burgemeester’ wordt genoemd. Kennelijk opereerde hij nu openlijk en algemeen aanvaard als ‘his own voice’, de feitelijke bestuurder van de gemeente.