4.3 De particuliere trechter
Op 11 september 1914 besloot het bestuur van het Hulster comité zich aan te sluiten bij het Amsterdamsch Comité (zie par. 3.2). In de geest van dit comité nam het Hulster steuncomité in zijn vergadering van 15 september een voorstel aan om het regionale centrum voor vluchtelingen te worden door omliggende gemeenten te bewegen subcomités van Hulst te vormen. Deze subcomités zouden dan vluchtelingen in hun gemeenten opvangen, liefst nog dezelfde dag doorsturen en hoogstens één nacht onderdak verlenen. Net als hier zou een collecte de comité-kassen moeten spekken, zo nodig ook die van Hulst.
Het initiatief had succes. Sint Jansteen, Graauw, Clinge (met Nieuw-Namen) en Koewacht traden toe en wezen afgevaardigden voor de vergaderingen aan. Stoppeldijk trad aanvankelijk toe, maar stapte er later weer uit.
Inmiddels was ook op provinciaal niveau de particuliere opvang van vluchtelingen meer gestructureerd. In Zeeland was daartoe eind augustus het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland opgericht. De meeste comité’s werden lid van deze koepel, maar dat van Hulst niet 1.
Naast de overheid was nu een tweede, particuliere, trechtervorm ontstaan: Het Provinciaal Comité, met zetel te Middelburg, centraliserend en intermediair opererend tussen het ‘Amsterdams Comité’ en de vele plaatselijke steuncommissies. Voorzitter was Jhr. E.A.D de Casembroot. K.J.A.G baron Collot d’Escury uit Hontenisse had zowel in het Provinciaal Comité zitting als in het Amsterdams Comité.
Afbeelding 22
(digitaal.dezb.nl recordnr. 153198)
Uitsnede uit een foto uit 1907 met de burgemeesters van Oost-Zeeuws-Vlaanderen t.g.v. het bezoek van koningin Wilhelmina.
In vol ornaat is hier gezeten Karel Jan André Guyon baron Collot d’Escury (1858-1929), burgemeester van Hontenisse (1893 -1929). Zoals het de adel betaamt figureerde hij in allerlei maatschappelijke functies, zoals in het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland.
Noblesse oblige!