3.3 De centrale overheid: traditioneel temporiseren
De rol van de regering met betrekking tot de opvang van vluchtelingen in Hulst in de eerste weken is onduidelijk. Veel activiteit, laat staan een beleidslijn van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder ‘Vluchtelingen’ ressorteerde, is uit inkomende ambtelijke correspondentie hier niet te traceren. Dit lijkt een ‘argumentum e silentio’ 1 voor de veronderstelling, dat de overheid de zorg voor vluchtelingen traditiegetrouw nog steeds overliet aan charitatieve particuliere instellingen en lagere overheden. Bemiddelde vluchtelingen waren feitelijk geen probleem. En arme vluchtelingen hoorden volgens de toenmalige denktrant toch tot de armenzorg, er kwam er gewoon een categorie armen bij 2.
Voordat de massale zondvloed aan uitgewekenen losbrak lijkt Hulst in dit opzicht een afspiegeling van de landelijke trend. Van georganiseerde steun door ingezeten was geen sprake en de aanwezigheid van een ’groot aantal gefortuneerde vreemdelingen gaf aan het kleine stadje Hulst zelfs iets levendigs, vond men 3.
Pas als filantropische organisaties en lagere bestuursorganen te kennen gaven het niet meer alleen af te kunnen, kwam de centrale overheid knarsetandend in actie. Lang hoefde het kabinet niet te wachten. De gemeenten in de provincie Limburg zaten begin augustus al meteen met de handen in het haar: De eerste vluchtelingen, afkomstig uit de provincies Belgisch Limburg en Luik, staken al in de eerste oorlogsdagen de Zuidlimburgse grens over. Rond 20 augustus hadden al zo ‘n zesduizend Belgen hun toevlucht in de Limburgse grensstreek gezocht. Zij hadden vreselijke ervaringen achter de rug, waren berooid en velen kwamen in rouw ons land binnen 4.
De commissaris der Koningin in Limburg, G. Ruys de Beerenbrouck, coördineerde als een soort eenmanscomité de toestroom, d.w.z. zo goed en vooral zo kwaad mogelijk improviseren zonder steun van de centrale overheid. Al na een week telegrafeerde hij aan Den Haag, dat Limburg de zorg niet meer alleen kon dragen. Het alarm van de Limburgse gouverneur leidde op 15 augustus tot de ‘ad hoc’ maatregel van premier Cort van der Linden dat in Limburg aanwezige onbemiddelde vluchtelingen op Rijkskosten zouden worden gevoed 5. Bij het vooralsnog uitblijven van een nationale regeling bleef ook Hulst voorlopig van regeringssteun verstoken, terwijl door het oorlogsverloop langzaam maar zeker steeds meer vluchtelingen de stad binnenkwamen.
Afbeelding 13 (nationaalarchief.nl, collectie Spaarnestad Photo; fotografische kopie van een schilderij van Piet van der Helm.)
Het kabinet-Cort van der Linden (1913-1918), als een eerbiedwaardige groep regenten in de Tweede Kamer poserend. Na de verkiezingen van 1913 bleek noch een meerderheids- noch een minderheidskabinet mogelijk. Het toen gevormde ‘zakenkabinet’ 6 bleef vanwege de Eerste Wereldoorlog vijf jaar in functie. Omdat deze regering Nederland uit de oorlog wist te houden kwam het er qua waardering relatief goed van af. De houding tegenover en aanpak van de immense vluchtelingenstroom was echter veel minder fraai. Men kwam eigenlijk pas in actie uit angst voor een groeiende anti-Duitse stemming door de verhalen over de Duitse wreedheden, die de uitgewekenen meenamen en omdat de militaire commandanten in de zuidelijke provincies steen en been klaagden over de grote schare vluchtelingen, die het handhaven van de landsverdediging in ernstige mate belemmerden.
- een argument uit stilzwijgen: d.w.z. een conclusie trekken uit het feit, dat iets niet gebeurt
- van den Heuvel-Strasser, blz. 184 e.v.
- GAH, Provinciaal Verslag, blz. 214.
- Van den Heuvel, blz. 186
- Van den Heuvel, blz. 186
- Een meerderheidskabinet kan doorgaans rekenen op de steun van de meerderheid in de volksvertegenwoordiging rekenen