2.5.2 De wegbereider aan de zijlijn?

2.5    Geen stem in het kapittel

2.5.2   De wegbereider aan de zijlijn?

De bestuurlijke slapte in de eerste jaren van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen paste totaal niet bij de persoonlijkheid en dadendrang van een visionair als Gallandat, die hier blijkbaar niet de krachtige en sturende rol kon spelen zoals in het Collegium Medicum. Zijn ondergeschikte positie in de organisatie van het Genootschap laat zich goed verklaren uit de destijds bestaande standenmaatschappij. Hierin maakte de regentenklasse, de kleine bovenlaag van de rijke burgerij, in de steden,  bestuurlijk de dienst uit en dat vertaalde zich ook naar het bestuur van het Zeeuws Genootschap. Gallandat mocht als medicinae doctor een aanzienlijke status hebben opgebouwd en zich financieel met de elite kunnen meten, als nakomeling van  emigréfamilies (zie par. 2.1) behoorde hij niet tot de  stedelijke regentenstand en hoorde daarom geen deel uit te maken van het selecte groepje directeuren in het bestuur van het Zeeuws Genootschap. Op de besluitvorming had hij dus geen enkele directe invloed[ note]Verhandelingen ZHGW , dl 1, 1769, blz. VI; Uit het overzicht van de geschiedenis van het genootschap blijkt, dat hij wel penningmeester (thesaurier) en algemeen lid was. Van de leden werden periodiek publicaties verwacht voor publicatie in de jaarlijkse ‘Verhandelingen’ ; Steutel, C. blz. 102; Zeeuws Tijdschrift, 01-01-1964, Mededelingen van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, blz. 32.[/note].

Zijn positie aan de bestuurlijke zijlijn zou een belangrijke verklaring kunnen zijn, waarom het genootschap de eerste jaren na de oprichtingsfase was blijven steken in organisatorische futiliteiten en wetenschappelijke onbenulligheid.

2.6 De Harderwijkse Kakbul als tegenzet

2.6   De Harderwijkse Kakbul als tegenzet

De Vlissingse artsen waren boos en bleven boos! (zie par. 2.4.4.). Ze konden het maar moeilijk verkroppen, dat Gallandat in 1761 door de magistraat met alle egards was binnengehaald als vroedmeester en chirurgijn, dat hij onbevoegd als geneesheer mocht werken en dat hij een jaar later alle controlerende en examinerende functies binnen het Collegium Medicum in zijn hand had verenigd. De vorstelijke vergoeding, die hij hiervoor ontving, werd nog vermeerderd met de lesgelden voor zijn leerlingen, zijn drukbezochte lezingen als wetenschappelijk docent en vooral met de inkomsten uit zijn bloeiende privé-praktijk. Intellectueel stak hij op medisch gebied in theoretische kennis en praktische vaardigheid boven iedereen uit en dat stak enorm!

Afbeelding 23 (beroepen van toen.nl: het snijden van blaasstenen).

Bij galstenen verga je van de pijn, maar het verwijderen van deze kwelduivels is zonder narcose nog veel erger. Op deze prent moeten vier man de patiënt in bedwang houden.Galblaasstenen was een veelvoorkomende beproeving en een kundig én vliegensvlugge ‘stenensnijder’ werd dan ook buitengewoon gewaardeerd. David Gallandat excelleerde (ook) in dit specialisme. In 1772 benoemden de Staten van Zeeland hem in het gewest Zeeland tot ’s Lands (=Zeelands) operateur en Steensnijder’ (zie ook par. 2.7) na het overlijden van Paulus de Wind. Nauwelijks geplaagd door enige bescheidenheid had Gallandat zelf hier om gevraagd en nog zijn zin gekregen ook 1. Dit soort extraatjes jegens hun gerenommeerde collega droegen het hunne bij aan de afgunst van de Vlissingse medicinae doctores!

Als superieur medicus bestreek de gevierde arts het hele spectrum van de heel-, verlos- en geneeskunde, terwijl hij op grond van zijn diploma scheepschirurgijn alleen bevoegd was voor de heelkunde. Formeel zou hij voor de vroedkunde een examen moeten afleggen en voor de geneeskunde aan een universiteit gepromoveerd dienen te zijn. In de bepalingen van het, nota bene op aangeven van Gallandat zelf, in Vlissingen opgerichte Collegium Medicum, was dit ook expliciet vastgelegd. Alle artsen in Vlissingen hadden inderdaad hun doctoraalbul aan de magistraat moeten overleggen als  voorwaarde om hun praktijk als medicinae doctor in de stad te mogen uitoefenen, terwijl bij Gallandat genoegen werd genomen met zijn – overigens voortreffelijke – getuigschriften van zijn gevolgde colleges in Parijs. Het stadsbestuur, dat formeel zelf verantwoordelijk was voor Gallandat’s uitzonderingspositie, bleef deze situatie gedogen.
Rancuneus zinnend op wraak zagen de artsen begin 1775 hun kans schoon, toen enige van hen zitting kregen in het stadsbestuur, waardoor zij een rekest konden indienen, dat aan apothekers en chirurgijns de inwendige geneeskunde (voorbehouden aan de medicinae doctor) verbood. Dit verzoek kon nu rekenen op een meerderheid van stemmen 2.
De heren lachten reeds in hun vuistje, want een promotie aan de universiteit zou hun opponent geruime tijd uit Vlissingen houden en hem dus praktisch verhinderen zijn openbare medische functies en drukbeklante privépraktijk aan te houden. Deed Gallandat niets, dan werd hem alleen nog het ‘snijwerk’ als chirurgijn toegestaan. De euforie was helaas van korte duur, want Gallandat vertrok niet en wist met slim opportunisme te promoveren door het universitaire protocol geheel naar eigen hand te zetten.
Het proefschrift zelf kostte hem alvast een minimum aan tijd door zijn keuze  voor een reeds uitgeschreven onderwerp van zijn hand, een in 1771 voor het Zeeuwse Genootschap der Wetenschappen gehouden redevoering ‘over de keizersnede’ 3. Crucialer was het omzeilen van de voor de promovendus tijdrovende procedure van het volgen van colleges, het verrichten van medisch promotieonderzoek en het persoonlijk verdedigen van zijn proefschrift, waarvoor hij voor langere tijd Vlissingen zou moeten verlaten. Hij zag scherp in, dat zijn absentie ‘carte blanche’ zou geven aan zijn afgunstige vakgenoten om zijn positie te ondermijnen.

             Afbeelding 24 (Titelblad proefschrift, gedrukt te Harderwijk, 1775).

Aan welke universiteit men ook promoveerde, de universele wetenschapstaal was het Latijn. In dit opzicht trof het, dat Gallandat zijn vriend Jona Willem te Water, hoogleraar in de godgeleerdheid te Leiden, bereid vond zijn proefschrift  in correct Latijn te vertalen 4.

We zien het titelblad van de Latijnse versie van het proefschrift over de keizersnede (De sectione Caesarea), met onder meer de naam van de universiteit van Harderwijk (Academia, quae est Harderovici), de naam van de promovendus (David Henricus Gallandat), die de graad van doctor in de medicijnen wil verwerven (pro gradu doctoratus in medicina) en de datum van de promotie, 10 maart 1775 (Die 10 Mart. MDCLXXV). Tot zover klopt dit allemaal, maar de zinsneden, dat de promotie naar regel en gebruik (rite et legitime) plaatshad en dat Gallandat zijn examen aflegde voor de ‘heren geleerden’ van de promotiecommissie (senatus academici (…) eruditorum Examini submittet) waren pertinent onjuist.

Om alle tijdrovende obstakels te ontlopen koos Gallandat uit de vijf in de Republiek bestaande universiteiten voor die van Harderwijk, de enige met nota bene een twijfelachtige reputatie. Dit instituut nam het – puur uit financieel zelfbehoud – niet zo nauw met het volgen van colleges en de vereisten van het proefschrift en dat paste precies in het straatje van Gallandat.

Afbeelding 25
(fotografische kopie uit 1907 van een 18e -eeuwse prent van Abraham Rademaker, Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, objectnr. 361. Links vooraan de Catharinakapel van het gelijknamige klooster en op de achtergrond de universiteitsgebouwen).

Van de vijf universiteiten in de Zeven Verenigde Provinciën5had de Gelderse academie te Harderwijk altijd financiële problemen en kon enkel met drastische oplossingen overleven. Hier behaalden studenten het snelst hun doctorstitel: colleges waren niet verplicht, de eisen voor het proefschrift niet al te zwaar, het schrijven ervan mocht ook elders (bijv. in de eigen woonplaats) gebeuren, alle tarieven waren verhoudingsgewijs laag. De ‘promotiefabriek’ moest het relatief schamele budget vooral aanvullen om professoren en docenten binnenboord te houden. De wijze van salariëring en de inflatie van de promotie bezorgde de universiteit een slecht imago. Een populair spotdicht uit die tijd bevatte de versregels: ‘de professors worden daar vet van, doch ‘t syn magere heeren, die met zulcken kack bullen te huys koomen, en niet te eeren’ 6.
De ‘Harderwijkse Kakbul’ werd een begrip, maar was een hemels geschenk voor Gallandat.

Via zijn omvangrijke sociale netwerk, dat hij als eminent wetenschapper inmiddels had opgebouwd, kon hij bij de professoren in het gewest Gelre op zoveel begrip voor zijn situatie rekenen, dat hij alleen maar zijn proefschrift hoefde op te sturen en vrijstelling kreeg van de plicht om het persoonlijk op de dag van de promotie in Harderwijk te verdedigen. Zo haalde de gehaaide Gallandat op 10 maart 1775 met minimale moeite en tijdverlies zijn academische graad, mocht zich nu ‘medicinae doctor’ (doctor in de geneeskunde) noemen en was hij op grond van zijn promotie bevoegd de inwendige geneeskunde uit te oefenen. Haast symbolisch promoveerde hij precies op de dag, dat het Vlissingse stadsbestuur het ‘protest-rekest’ van de plaatselijke artsen met een meerderheid van stemmen aannam.
Kort daarna overhandigde een triomfantelijke Gallandat zijn ‘Harderwijkse Kakbul’ aan de Vlissingse stadsbestuurders, ten overstaan van ook zijn collega-artsen, die in de magistraat zetelden en mede-ondertekenaars van de petitie waren. Hiermee waren zij letterlijk en figuurlijk flink voor schut gezet.

Afbeelding 26 (portret van J. Oosterdijk Schacht door J.M. Quinhard, 1734, universiteitsmuseum Leiden, UG 5148).

De jaloerse collega-artsen in Vlissingen hadden totaal niet voorzien, dat Gallandats sociale netwerk hem in staat stelde zich op de dag van zijn promotie in de universiteit van Harderwijk te laten vertegenwoordigen. De  hoogleraar in de geneeskunde, anatomie en chirurgie te Utrecht, Johannes Oosterdijk Schacht, legde als ‘stand-in’ voor Gallandat de eed aan Hippocrates tegenover de Academische Senaat af en ontving de bul, die hij netjes naar Vlissingen opzond 7. Deze radicale manoeuvre veroorzaakte een korte maar flinke

deining in de academische wereld, waarin een aantal professoren vond, dat op deze manier de promotie verworden was tot een formeel hamerstuk en de universitaire bul tot een luxe relatiegeschenk. Uit de medewerking van de destijds toonaangevende professor Oosterdijk Schacht aan de promotie van Gallandat blijkt wel, dat niet alle academici hier zo’n probleem van maakten.

Het respect van het stadsbestuur voor het buitengewone en kwalitatief hoogstaande werk van medicinae doctor Gallandat bleef ondanks de achterbakse actie van de Vlissingse artsen onveranderd. Vanaf zijn spraakmakend pleidooi in 1761 voor een volledig nieuwe geneeskundige structuur (zie par. 2.4.3 en 2.4.4) heeft de magistraat  hem gedurende zijn hele 22-jarige carrière in Vlissingen voortdurend in vacante en nieuw gecreëerde openbare medische betrekkingen benoemd 8.

2.7 Met kunstvrouw en kadaver

2.7   Met kunstvrouw en kadaver

Een van de componenten van het plan voor een fundamentele herziening van het geneeskundig niveau in Vlissingen, dat Gallandat op 29 juni 1761 aan het stadsbestuur aanbood, was het voorstel hem aan te stellen als ‘lector’ in de heel- en vroedkunde (zie par. 2.4.4 en  noot 5). Hem stond een jaarlijkse cursus van opeenvolgende lessen voor ogen in de periode van november tot en met maart.  Iedereen, van beide seksen dus, was welkom en dat was destijds beslist geen vanzelfsprekendheid. 
Als de magistraat hem hiervoor een honorarium wilde betalen, zou de cursus gratis worden aangeboden,  zo niet zou hij er lesgeld voor vragen. Een locatie hoefde nauwelijks iets te kosten, want de reeds bestaande ‘snijkamer’ was met enige aanpassingen geschikt te maken. De Edelachtbare Heren stadsbestuurders waren in de wolken, want in het gewest Zeeland, dat geen universiteit bezat, was deze cursus op academisch niveau de eerste in zijn soort en dat was een salaris van vijftig gulden per jaar wel waard. En Gallandat gaf  de welwillende magistraat waar voor zijn geld, want de eerste openbare les had al op 26 november 1761 plaats.

De belangstelling voor de ‘wintercursus’ was vanaf het begin bijzonder groot en de toeloop nam als gevolg van de reputatie van de leermeester in de loop van de jaren alleen maar toe1. Niet alleen praktiserende geneesheren, artsen in opleiding en andere medici wisten de weg naar zijn ‘theatrum anatomicum’ te vinden, maar ook belangstellenden uit zijn vrienden- en kennissenkring, stedelijke autoriteiten en een gestage stroom buitenlanders. Het publiek kon genieten van een gedegen behandeling van de anatomie, chirurgie en verloskunde, aanschouwelijk weergegeven met prenten uit Gallandats eigen rijke collectie en met medische instrumenten en andere voorwerpen ter zake. 
De toeloop van belangstellenden was het grootst op de sporadische momenten, dat Gallandat een cadaver op de kop wist te tikken. Hoewel in die tijd de overheersende mening gold, dat stoffelijke overschotten ongeschonden begraven moesten worden, zat het ‘anatomisch theater’ stampvol op momenten, dat Gallandat zijn toeschouwers trakteerde op de complete ontleding van het menselijk lichaam. Kennelijk had dan iedereen een sterke maag!

Afbeelding 27 (museum-of-artifacts.info, image 151482479427 ).

Eeuwenlang was er een schreeuwend tekort aan stoffelijke overschotten ten bate van anatomisch onderzoek en onderwijs. De maatschappelijke weerstand was uitermate groot en werd vooral ingegeven door de opvatting, dat het menselijk lichaam intact moest worden begraven. Arme familie van overledenen, die een begrafenis niet kon betalen en overheden, die misdadigers hadden opgeknoopt, stelden nu en dan lijken ter beschikking van de wetenschap, maar dit legale traject voldeed bij lange na niet aan de grote vraag. Universiteiten hadden dan ook geen andere keus dan clandestien en tegen betaling lijken te laten bezorgen door grafrovers. Lijkenschenderij werd zo’n lucratief beroep, dat nabestaanden ‘grafkooien’(een zwaar traliewerk om het graf) lieten plaatsen als bescherming tegen ‘grafrovers’, zoals blijkt op  afbeelding bij een graf op een begraafplaats in Schotland.
Ook Gallandat ontkwam niet aan illegale kunstgrepen om voor eigen rekening  te kunnen beschikken over ‘cadavers’ voor de cursussen in zijn anatomisch theater in Vlissingen.

Even, zo niet meer,  spectaculair waren zijn chirurgische demonstraties lithotomie (steensnijden) en bronchotomie (luchtpijpsnijden). In de 17e en 18e eeuw stonden blaasstenen in de top van de volkskwalen. Was de pijn van deze aandoening voor de steenlijders al ondraaglijk, de operatieve ingreep oversteeg dit niveau nog, omdat de patiënten de ingreep zonder enige vorm van effectieve narcose moesten ondergaan. Een chirurg van het kaliber Gallandat verraste het auditorium met zijn vakkundige en vingervlugge handgrepen op de van pijn kronkelende en schreeuwende patiënten, die door minstens twee assistenten zo stevig mogelijk in de houdgreep werden gehouden2. Deze demonstraties waren voor de grote schare toehoorders niets minder dan pure sensatie. 

Van alle door hem beheerste medische vakgebieden ging Gallandats absolute voorliefde uit naar de verloskunde. Tijdens zijn studie in Parijs had hij al kennis gemaakt met geavanceerde ideeën en technieken, die hij later toepaste bij zijn talrijke verlossingen als vroedmeester. Aangezien veel baby’s bij hun geboorte en hun moeders bij het baren groot gevaar liepen verminkt te worden of er het leven bij in te laten door een groot gebrek aan kennis en kunde bij vroedvrouwen en -meesters, deed Gallandat er alles aan om dit serieuze probleem aan te pakken. De opleiding en het bewaken van de bevoegdheid van verloskundigen liet hij opnemen in het  reglement van het collegium medicum (par. 2.4.4, afb. 16) en  maakte verloskunde een onderdeel van zijn wintercursussen.
In de openingsrede van zijn openbare lessenreeks op 11 november 1769 wees hij ondubbelzinnig op de gevaren bij bevallingen. Volgens hem was de verloskunde de allernoodzakelijkste kunst voor het menschelijk geslacht, wijl zij de eenigste is, die het uitstekende voorrecht geniet om door één enkele kunstige handgreep het leven van verscheiden met een redelijke ziel begaafde schepselen (nml. de baby’s), uit de kaaken des doods te redden 3. Om de voor de verloskunde noodzakelijke anatomische kennis te verbreden, kregen de Vlissingse vroedvrouwen een aparte en verplichte cursus, waarbij zij zich de noodzakelijke handgrepen op een model (afb. 28) van het onderlichaam van de vrouw eigen moesten maken, want zonder een geoefende kennis van deze deelen (de lichaamsdelen van vrouw en kind) wordt de Vroedkunde niet alleen een bedriegerij van kwakzalvers en een afgod van bijgelovigheid, maar ook teffens een pijnbank voor de vrouwen, een kerkhof voor de kinders en een schandvlek voor een kunst (d.w.z. de verloskunde)  4.

Afbeelding 28 (mannequin d’accouchement, 18e  eeuw, Musée Flaubert et d’histoire de la médecine, Rouen).

Een model (poupée of mannequin) met een foetus van zeven maanden, gemaakt door Angélique Marguerite Le Boursier du Coudray, een invloedrijke Franse verloskundige uit de 18e eeuw. Bij de colleges van André Levret  in Parijs had Gallandat kennis gemaakt. met het gebruik van mannequins voor didactische doeleinden. Voor zijn eigen lezingen over de verloskunde fabriceerde hij ze zelf en volgens kenners voldeden deze poupées beter dan die van Levret5.

Vaak prees hij zich gelukkig aanstaande moeders overtuigd te hebben zich voor hun bevalling niet in te laten met betweterige maar onkundige bakers en regelrechte kwakzalvers. Na een onder zijn assistentie voorspoedig verlopen geboorte schreef hij aan zijn penvriendin Betje Wolff-Bekker, dat dit arme schaapje bewaard is voor de onbarmhartige knuisten van een inhaligen kwakzalver, die men had kunnen roepen 6. De regelmatig door vroedmeesters gevolgde ‘wintercolleges’ droegen ook bij aan het stapsgewijze doorbreken van het taboe op mannelijke verloskundigen. Gedurende zijn studie in Parijs had Gallandat praktijkles gehad in onder meer het ‘Hotel Dieu’ (zie afb. 9), het verloskundig ziekenhuis voor arme zwangere vrouwen, dat als gevolg van deze functie ook een soort ‘onderwijskundige academie’ was. Hier waren vroedmeesters algemeen geaccepteerd en dat maakte, dat Gallandat mannen aan het kraambed volkomen normaal vond 7. Samen met collega Johan Hendrik Correvont droeg hij hieraan het zijne bij door zelf bevallingen te begeleiden en het voorbeeld van Vlissingen werd ook in andere steden meer en meer nagevolgd 8.

Iedere lessenreeks begon met een uitgebreide redevoering van de ‘lector’, wat door het stadsbestuur zo gewaardeerd werd, dat het deze speeches op stadskosten liet drukken. En er volgden nog meer cadeautjes. Aan het slot van de cursus chirurgie van 1770 viel de lector uit dankbaarheid een publiekelijk eerbetoon te beurt, inclusief oorkonde en vase de vermeil (geëmailleerde vaas) ter waarde van ongeveer 65 gulden 9.

Omdat hij medisch van alle markten thuis was heeft hij ongetwijfeld bijgedragen aan het doorbreken van de scherpe scheiding tussen de medische specialismen en met name het onderscheid arts (medicinae doctor) en chirurgijn. De dure academische opleiding was voorbehouden aan de bemiddelde burgerij. Het aantal studenten, dat de universiteit met een promotie verliet, was daarom klein. Het elitaire clubje was steeds verzekerd van een lucratieve praktijk in de stad met de bijbehorende sociale status en inkomsten. Zij keken dan ook neer op het heelkundig handwerk van chirurgijns, die als in een gilde opgeleide handwerkslieden veel lager in de sociale pikorde stonden10. Maar omdat David Gallandat zich in ieder medisch vakgebied zowel theoretisch (als arts) en praktisch (als chirurgijn en vroedmeester) onderscheidde, leidde dit op zich al tot een doorbreken van deze scheiding. In zijn redevoeringen bij ieder begin van zijn jaarlijkse cursus als lector, in zijn persoonlijke correspondentie en in zijn wetenschappelijke publicaties droeg hij dit principe bewust uit.

2.8 Door anderen te dienen heeft hij zich verteerd

2.8     Door anderen te dienen heeft hij zich verteerd 1.

Naast zijn professionele werkzaamheden, waaronder een drukke eigen praktijk, de medische functies in overheidsdienst in Vlissingen, de wintercursussen als lector en zijn vele wetenschappelijke publicaties, had Gallandat ook nog tijd en energie voor functies in talrijke plaatselijke maatschappelijke instellingen en het onderhouden van een uitgebreide correspondentie 2. De schrijfster Betje Wolff, met wie Gallandat geruime tijd een zeer vriendschappelijke correspondentie onderhield, was van mening, dat hij zich onderscheidde van  wetenschappers, die alleen over ’t geen zij leeren kunnen spreeken, maar geen hart noch origineel vernuft hebben. Onbegrijpelijk vond zij, want lieven hemel! de mensch is immers oneindig boven de geleerde verheeven[ note]Ghijsen blz. 37, brief van 14 februari 1774.[/note]. Dit beeld van een man, die zijn medemens voortdurend boven zichzelf stelde, wordt door veel anderen bevestigd.
Begin augustus 1782 overviel hem een hevige koorts, die na enige dagen weer flink afnam. In plaats van zich de tijd en de rust te gunnen hiervan te herstellen, moest hij per sé de zwaarste gevallen onder zijn patiënten bezoeken. Opnieuw werd hij  bedlegerig en zo trof hem op 12 augustus 1782 een acute en fatale hersenbloeding. In zijn voortdurende zorg om het geestelijk en lichamelijk welzijn van anderen was het verwaarlozen van zijn eigen gezondheid hem noodlottig geworden.

Afbeelding 29 (Zeeuws Archief, Zeelandia Illustrata nr. 272; fotografische reproductie van een pasteltekening van Susanne Caron) 

David Henry Gallandat, in pastelkrijt gevat als een gegoed burger, die content lijkt met hetgeen hij in het leven bereikt heeft. Of speelt er een ironisch lachje rond zijn mond om alles te relativeren?

David Henry Gallandat werd slechts 50 jaar oud 3. De voorzitter van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen, Isaac Winckelmann, memoreerde in een herdenkingsrede Gallandats niet aflatende zorg voor zijn patiënten in zijn grote praktijk. Zij lieten hem niet toe zich daarvan te verwyderen; hy veroorloofde zich dit zelfs niet voor eenen enkelen dag tot uitspanning (ontspanning) 4. In de Waalse Kerk, waaraan hij zo dienstbaar was geweestwerd zijn lichaam te ruste gelegd, overigens geheel tegen zijn zin, want hij was fel gekant tegen het begraven van stoffelijke overschotten in kerkgebouwen. 

Ongetwijfeld heeft vader David zijn zoon van jongs af al veel medische kennis bijgebracht en ligt het erg voor de hand, dat Isaac diens ‘wintercursussen’ in het anatomisch theater heeft bijgewoond. Met zijn vergelijkbaar scherp intellect en de medische belangstelling van zijn vader verliep Isaacs studie in de medicijnen in Utrecht al even rap en met goed gevolg als die van vader David destijds in Parijs. Nog maar 22 jaar oud promoveerde Isaac Gallandat op 2 augustus 1783 in Utrecht tot Medicinae Doctor, een jaar na het schielijk overlijden van zijn vader. Een jaar lang leek het erop, dat hij als medicus in Vlissingen in de voetsporen van zijn vader was getreden, maar in september 1784 vertrok hij naar Hulst om daar zijn medische professie voort te zetten en de stad als bestuurder te dienen 5

De verschillende korte besprekingen van vader en zoon Gallandat zelf, dan wel artikelen, waarin zij beide voorkomen, kunnen nauwelijks als biografie bestempeld worden. Het is bovendien oppassen geblazen met feitelijke onjuistheden in deze bijdragen, omdat beider opleiding en promotie nogal eens verwisseld wordt. Zo gaat bijvoorbeeld Ghijsen,  die in zijn artikel wijst op feitelijke onnauwkeurigheden in andere studies, op dit punt nota bene zelf in de fout.6.

3.1 Kruiwagen Rauwertz

3.1   Kruiwagen Rauwertz

Gerrit Otto Rauwertz voelde zijn krachten als gevolg van zijn gevorderde leeftijd zozeer afnemen, dat zijn werk in Hulst als stadsdokter 1, dokter van de armen van de gereformeerde gemeente en van het burgerweeshuis hem te zwaar begon te vallen. Hij had ook nog zijn eigen privépraktijk als arts en bekleedde diverse openbare bestuursfuncties, waaronder het belangrijke ambt van baljuw 2.
Daarom besloot hij in de zomer van 1784 alvast een deel van zijn medische werkzaamheden te beëindigen en stelde het stadsbestuur hiervan schriftelijk op de hoogte. Het was destijds gebruikelijk, dat gepensioneerde geneesheren hun tractementen en emolumenten, d.w.z. hun salaris in medische overheidsdienst, behielden gedurende hun verdere leven en als zij eerder stierven dan hun echtgenoten, werd dit overheidsloon in de vorm van een lagere toelage aan hun echtgenoten doorbetaald 3. Opmerkelijk genoeg draaide niet de betreffende overheid, maar de opvolgende arts hier financieel voor op.

In dit verband betaalde Gerrit Rauwertz aan Anna Maria Coutry, de weduwe van zijn overleden voorganger Willem Tiberius Hattinga een jaarlijks ondersteuningsgeld van 50 pond Vlaams 4. Nu Gerrit Rauwertz minder inkomen zou krijgen, omdat hij (gedeeltelijk) wilde stoppen met zijn medische functies in overheidsdienst , was het zaak om zo snel mogelijk een opvolger te vinden, die bereid was om zijn ‘overheidspensioen’ veilig te stellen. Rauwertz kon met het bedrag, dat zijn opvolger bereid was aan hem te betalen, de uitkering aan de weduwe Hattinga bekostigen en het door zijn opvolger betaalde bedrag na haar overlijden zelf genieten. Overigens was het doorschuiven van deze financiële verplichting een ongeschreven wet en vond alleen plaats als de magistraat dit als voorwaarde in het arbeidscontract op wilde nemen. Het is dan ook begrijpelijk, dat Rauwertz in zijn ontslagbrief veel moeite deed het bedrag van de bedoelde tractementen en emolumenten te laten overgaan op zijn beoogde opvolger. In zijn inleiding weidde hij eerst uitvoerig uit over de lange tijd, waarin hij aan de weduwe Hattinga haar uitkering had betaald en vervolgde met een mengeling van stroop en eigengereidheid, dat hij sig durft vleijen in alle opsigte te hebben beantwoord aan het vertrouwen sijner committenten (= opdrachtgevers, d.i. het stadsbestuur) en aan de verplichting om de gemeente met den besten ijver en zêle te administreeren in alle tijden en omstandigheeden. Hij wilde niet wachten, zo schreef hij, tot het hem door gebreken, horende bij het klimmen der jaren, niet meer mogelijk zou zijn om zijn patiënten dag en nacht de vereiste hulp te bieden.
Na een actieve zoektocht naar een bekwaam en kundig Subject kon hij nu opgelucht meedelen, dat zijn inspanning was beloond met Isaac Henry Gallandat. Deze jonge stads Medicinae Doctor en vroedmeester te Vlissingen was bereid zijn functies over te nemen als stadsdokter, dokter van de armen van de protestantse gemeente en van het burgerweeshuis te Hulst. Nadrukkelijk vermeldde hij, dat het speurwerk hem de nodige tijd en overreding had gekost, maar het resultaat was dan ook het neusje van de zalm.

Afbeelding 30 (Gemeentearchief Hulst 16, 03-09-1784)

Gedeelte uit de omvangrijke ontslagbrief van geneesheer Hendrik Otto Rauwertz aan het stadsbestuur van Hulst, waarin hij tevens zijn opvolger Isaac Henry Gallandat introduceert als een eersteklas keuze: ‘Een Jongman waar van den Suppliant (de verzoeker = Rauwertz zelf) de allerloffelijkste Testimonia (getuigschriften), Zoo omtrent Zijne vroed- en Medicinale kunde als deszelfs Zedelijk charackter en bestaan bekoomen heeft (…)

Ongetwijfeld was Rauwerz’ intentie om een kundig medicus als opvolger bij het stadsbestuur aan te bevelen oprecht, maar de grote lof, die hij zichzelf en Gallandat in zijn schrijven toezwaaide, was toch vooral ingegeven om de toezegging te krijgen, dat ook hij – net als zijn voorganger Tiberius Hattinga – bij zijn terugtreden het salaris van zijn openbare medische functies tot aan zijn overlijden kon behouden. Voor Isaac Gallandat betekende dit, dat hij voor onbepaalde tijd gratis moest werken in de medische overheidsfuncties, die hij van Rauwertz overnam, maar desondanks ging hij direct en zonder bedenkingen akkoord. Zijn handtekening prijkte op hetzelfde document, als waarin Rauwertz zijn ontslag indiende. 
De borstklopperij van de scheidend arts had het gewenste effect, want de heren stadsbestuurders, die het schrijven op 3 september 1784 in behandeling namen, benoemden staande de vergadering de jonge arts en vroedmeester uit Vlissingen tot stadsdokter, dokter van de armen van de gereformeerde gemeente en van het burgerweeshuis te Hulst, onder het beding dat zijn voorganger tot aan zijn overlijden de inkomsten van deze functies zou genieten. Omdat Rauwertz tevens hoog had opgegeven van de kwaliteiten van Isaac Gallandat als hebbende hij Zig opzettelijk op de vroedkunde toegelegt en deeze Kunst met Lof in Vlissingen geoefend, volgde ook diens aanstelling tot ‘extraordinair’ stadsvroedmeester 5.

Afbeelding 31
(universiteitsbibliotkeek Amsterdam, ets van H. Thiriat)

Het eeuwenlange taboe op mannelijke verloskundigen aan het kraambed werd maar moeilijk doorbroken. Bij nevenstaande bevalling eind 17e eeuw moet de vroedmeester zijn weg onder een laken op de tast zien te vinden.  Ook ten tijde van vader en zoon Gallandat werden de meeste geboorten begeleid door vroedvrouwen. Artsen kwamen doorgaans alleen bij complicaties aan het kraambed, maar waren lang niet altijd voldoende onderlegd in de theoretische en praktische verloskunde. De magistraat van Hulst was daarom blij met de nieuwe professionele arts-vroedmeester, die zelf bevallingen kon begeleiden en vroedvrouwen examineren, voordat zij zelfstandig hun beroep mochten uitoefenen.

Gallandat’s keuze voor Hulst lijkt in eerste instantie curieus, omdat hij de opengevallen posten aannam, zonder daar voorlopig een salaris voor te ontvangen, maar vergeleken met Vlissingen was een carrière hier in beginsel voordeliger.
Immers, toen hij meteen na zijn promotie in Utrecht in augustus 1783 zijn loopbaan in Vlissingen begon, was er sinds het overlijden van zijn vader een jaar verstreken. In die tussentijd waren alle medische functies, die David Gallandat in dienst van de stad had bekleed, al verdeeld over de daar werkzame geneesheren. Omdat zij behoorlijk jaloers (zie par. 2.6) waren geweest op de positie en de accumulatie van inkomsten van hun eminente collega, was het uiterst twijfelachtig zoon Isaac binnen afzienbare tijd een of meer van deze betrekkingen in de wacht zou slepen, zo zij al vacant kwamen. In Vlissingen was zijn privépraktijk dus zijn enige bron van inkomsten en dat zou mogelijk nog voor langere tijd zo blijven. In Hulst waren de medische  stadsfuncties juist niet verdeeld over de in dienst zijnde artsen, maar waren zij alle verenigd in de persoon van Rauwertz, die daarnaast ook de medische ambten in dienst van de magistraat van Hulsterambacht in handen had 6.

Afbeelding 32 (foto auteur)

Een oude grenspaal in de Stoppeldijkpolder met de tekst ‘ulster ambt’ markeert nog steeds de oude grens tussen Hulsterambacht en Axelambacht. Ambacht is een vroegere benaming voor een ‘rechtsgebied’, een district met een overheid aan het hoofd. Het grondgebied van Hulsterambacht was ongeveer even groot als dat van de huidige gemeente Hulst. Isaac Gallandat zou in deze uitgestrekte regio in Oost Zeeuws-Vlaanderen op termijn de privé -patiënten en de medische functies in overheidsdienst , die Rauwertz nog had, in handen krijgen. Uit financieel oogpunt een uiterst lucratief vooruitzicht, maar geografisch gezien wel een groot werkgebied voor één arts.

Het was duidelijk, dat al deze baantjes aan Gallandat zouden toevallen, als Rauwertz bij het bestuur van Hulsterambacht zijn ontslag zou indienen. Op enig moment verder weg in de toekomst zou hij net als zijn voorganger nu deed, voor al deze functies aan de magistraat dezelfde ‘pensioenrechten’ kunnen vragen. Hoewel Hulst veel kleiner was dan Vlissingen, betekende de overstap naar Hulst niet automatisch veel minder patiënten in zijn privépraktijk, omdat hij ook andere cliënten, buiten die van zijn voorganger, kon aantrekken uit het grote achterland van Hulsterambacht, waarin doorgaans geen eigen arts gevestigd was. Ten overvloede kreeg de beginnend arts alles op een presenteerblaadje, want dankzij ‘kruiwagen Rauwertz’ was er geen sprake van een open sollicitatie met concurrentie. Ten slotte is het niet ondenkbaar, dat Rauwertz, die naast zijn medische functies het belangrijke ambt van baljuw vervulde, zijn invloed heeft uitgeoefend om de  verhuizing van zijn opvolger naar Hulst ook in politiek opzicht lucratiever te maken. Het is namelijk uitzonderlijk, dat Isaac Gallandat, van buiten de stad komend, binnen een jaar na zijn aankomst in het stadsbestuur van Hulst als schepen benoemd werd.

3.2.1 Isaacs eigen weg

3.   Hordenloop met verrassingen

3.2.1 Isaacs eigen weg

Tot aan het moment, waarop Isaac Henry Gallandat in het najaar van 1784 Vlissingen verruilde voor Hulst, was zijn leven in veel opzichten parallel verlopen aan dat van vader David.
Allebei kregen zij al op jonge leeftijd privé-onderricht in de anatomie en chirurgie, doorliepen zij de Latijnse School als voorbereiding voor het wetenschappelijk onderwijs, studeerden medicijnen aan de universiteit, behaalden hun graad als medicinae doctor door te promoveren, specialiseerden zich zowel theoretisch als praktisch in de verloskunde en waren als medicinae doctor (arts) werkzaam.
Echter, hoe beroemd, kundig en gewaardeerd David Gallandat in Vlissingen ook was, als telg van een immigrantenfamilie werd hij niet toegelaten tot de regentenstand, het selecte groepje uit de hogere burgerij, dat zitting had in het stadsbestuur. Dit contrast blijkt overduidelijk uit de kruiperig onderdanige toon, die hij moest aanslaan in zijn correspondentie aan de magistraat, zoals bijvoorbeeld  in een begeleidend schrijven bij het aanbieden van de tekst van een van zijn redevoeringen:

Aan de weledele achtbaare Heeren Burgemeesters en Regeerders der stad Vlissingen wordt deze redenvoering in dankbaare erkentenis van zoo vele en uitmuntende gunstbewyzen, en met eenen hartgrondigen heilwensch dat het hun bestendig wel gaa, en deze stad, onder hun bestier, toeneme in de uitbreiding van alle konsten en wetenschappen, met de diepste gevoelens van schuldigen eerbied opgedragen door derzelven ootmoedigsten dienaar David Henry Gallandat 1.

Zijn hele 22-jarige werkzaamheid in Vlissingen heeft David Gallandat zich alleen kunnen onderscheiden in zijn beroep als medicus en door middel van wetenschappelijke publicaties. De magistraat verleende hem hierbij alle medewerking en liet zijn erkentelijkheid regelmatig in woord en met geschenken blijken, maar liet hem nooit toe tot de bestuurlijke elite. Overigens wijst niets er op, dat David Gallandat zelf ooit ambities in deze richting had, maar bij zijn zoon was dat wel het geval.
Een kleine maand, nadat hij door medeondertekening van de ontslagbrief van Gerrit Rauwertz diens opvolging officieel had aanvaard, verscheen de kersverse medicinae doctor op 1 oktober 1784 in de vergadering van de magistraat van Hulst om zijn burgereed af te leggen. Op zich een formaliteit, maar voor iemand, die een bestuursfunctie nastreefde, was het burgerschap met de eraan verbonden rechten de eerste te nemen horde.  

Afbeelding 33 (GAH SA 16).

Gedeelte uit de notulen van de vergadering van de magistraat van Hulst op 1 oktober 1784, waarin Isaac Henry Gallandat zijn eed als ‘Borger’ aflegde. Omdat destijds bestuur, politie en justitie één geheel waren, maakte ook de baljuw (in de notulen ‘Bailliu’ genoemd), de ambtenaar, die belast was met de rechtspraak, deel uit van de magistraat. De baljuw in Hulst, die hier Gallandat de eed afneemt, was dezelfde persoon, als de scheidend arts, die hem als zijn opvolger naar hier had gehaald: dokter Gerrit Otto Rauwertz.

Circa vijf maanden na het aantreden van Gallandat in Hulst kwam op 4 februari 1785 onverwacht een plaats in het stadsbestuur vrij door het overlijden van een der schepenen 2 Met de bravoure, waarmee zijn vader zich destijds als beginnend arts in Vlissingen had gepresenteerd (zie par. 2.4.1 en 2.4.3) greep Isaac Gallandat onmiddellijk zijn kans door onbevangen naar de vacante schepenplaats te solliciteren.
Je moet het maar durven: pas 24 jaar oud, telg van een immigrantenfamilie, zonder politieke ervaring, nog maar kort in Hulst woonachtig en niet behorend tot de plaatselijke regenten-elite.

3.2.3 De puntjes van de commissie

3.      Hordenloop met verrassingen

3.2.3   De puntjes van de commissie

Radiostilte in Den Haag
Het zou op zich logisch zijn geweest als de jonge, uit Vlissingen overgekomen, arts in concurrentie met kandidaten uit de gegoede burgerij niet meteen de eerste keer tot schepen werd gekozen. Bij gebrek aan feiten is het vinden van een verklaring slechts een interpretatie. Het is mogelijk, dat de twee andere kandidaten niet capabel of waardig genoeg werden bevonden. Het is ook heel wel denkbaar, dat Rauwertz, die zijn opvolger als arts met enige moeite naar Hulst had gehaald, zijn invloed heeft gebruikt om een en ander te manipuleren. Zonder ‘kruiwagen’ is nauwelijks te duiden, dat iemand van buiten de stad slechts vier maanden na zijn komst zich kandidaat stelt voor een schepenfunctie en nog wordt gekozen ook.

De lange arm van Lodewijk van Male zorgde wel voor een blokkade, maar voor de ambitieuze Gallandat was dit een buitenkans. Maar dat de schepenplaats door een wonderlijke speling van het lot bijna een jaar onbezet bleef, was iets uitzonderlijks. Het gaf Isaac Gallandat de mogelijkheid om met een ambitie als die van zijn vader dit buitenkansje nog een zetje te geven.
Een paar dagen na de brief van stadssecretaris Paris aan de Staten-Generaal ging ook van hem een schrijven uit aan Hunne Hoogmogende Heren met het korte en zakelijke verzoek hem met de voorsz: vacante Scheepens plaats der Stad Hulst gelieven te begunstigen met strikte inachtneming van de voorwaarden van de ‘keure’ van 13501. Antwoord uit Den Haag kwam er niet, maar het uitblijven van een beslissing was in dit geval een ‘argumentum e silentio’2, dat Gallandat in de kaart speelde. Het kon alleen maar betekenen, dat de Staten-Generaal hem tot schepen wilden benoemen en krachtens de aloude wet van Lodewijk van Male netjes de periode van ‘een jaar en een dag’ in acht namen.
Op 21 juni 1785 kwam de commissie namens de Staten-Generaal3naar Hulst om het nieuwe stadsbestuur te benoemen na de reguliere zittingsperiode van twee jaar. Volgens de vaste procedure had het ‘verzetten van de wet’, zoals deze machtswisseling werd genoemd, plaats in de vergadering van burgemeester en wethouders. De commissie overhandigde daarbij de officiële, door haar ondertekende, namenlijst van de nieuw benoemde burgemeester en schepenen. Hoewel de secretaris de namen op deze lijst overschreef in het verslag van het stadsbestuur, werd er met geen enkel  woord gerept over de stand van zaken betreffende de vacante schepenplaats. Maar dat geeft niet, want het officiële  document onthulde de status quo indirect en tegelijk op originele wijze met ‘de puntjes van de commissie’. 

Afbeelding 35 (GAH SA 45).

De handgeschreven officiële electie van de magistraat van Hulst op 21 juni 1785. Op dit door de benoemingscommissie van de Staten-Generaal ondertekende document is de sinds 24 februari van dat jaar bestaande vacature nog steeds niet ingevuld. Op de plaats van de naam van de zesde schepen zijn door de commissie puntjes gezet, waarmee indirect werd aangegeven dat zij van de drie kandidaten Isaac Gallandat had gekozen.

De steden in het huidige Zeeuws-Vlaanderen hadden, sinds dit gebied veroverd was door Frederik Hendrik in 1645, hun bevoegdheid verloren aan de Staten-Generaal om zelf hun besturen te benoemen. De tweejaarlijkse benoeming van de plaatselijke magistraten was gedelegeerd aan steeds wisselende commissies, bestaande uit leden van de Staten-Generaal, die voor dit doel afreisden om de nieuwe magistraat ter plaatse te verkiezen.

Nu wist Isaac Gallandat zeker, dat hij de hordenloop had gewonnen en zijn plaats als schepen kon innemen, zodra zijn ‘wachttijd’ was verstreken.
Voor alle zekerheid herinnerde hij er de Staten-Generaal vlak voor het moment, dat hij op het regeringspluche mocht plaatsnemen, in een schrijven nog maar even aan. Eindelijk dan kon hij op 11 november 1785 voor baljuw Gerrit Otto Rauwertz de ambtseed afleggen in de vergadering van de magistraat.
Het heeft er alle schijn van, dat de benoeming van ‘de jonge eerzuchtige arts uit den vreemde’ niet bij het hele bestuurscollege in de smaak viel. De benoeming van een tussentijdse schepen was destijds in de vergadering van de magistraat al vastgelopen. Zozeer zelfs, dat men zijn toevlucht had moeten nemen tot het ‘paardenmiddel’ van een benoeming door de hoogste autoriteit, de Staten-Generaal. Het artikel in het notulenboek van de magistraat van Hulst, waarin de officiële benoeming van Gallandat in zijn ambt van schepen wordt vastgelegd, komt summier, zakelijk, haast afstandelijk over:

Afbeelding 36 (GAH SA 16).

De formulering ‘gemelde Heer’ klonk niet bepaald als een hartelijk welkom. Het benoemen van een ‘interim’-schepen had in de magistraat van Hulst al tot verdeeldheid geleid en de benoeming was daarom een zaak van de Staten-Generaal geweest. Toen Isaac Gallandat zich later kandidaat stelde voor een volledige tweejaarlijkse termijn als schepen, stuitte hij op dezelfde stuurse en afwijzende houding van een meerderheid van het stadsbestuur van Hulst.  

Wegens succes geprolongeerd

In juni 1787 liep in Hulst de tweejarige ambtstermijn van burgemeester en schepenen af. De functionarissen, die hun functie twee jaar hadden bekleed, konden niet voor een aansluitende termijn worden herkozen. Deze restrictie gold niet voor Gallandat, wiens  ambtstermijn als vervangend schepen korter was geweest. Gezien de gretigheid en de moeite, die hij eerder had gedaan, was het geen verrassing, dat hij zijn zinnen gezet had op prolongatie van zijn schepenfunctie. 
De procedure voor een nieuw tweejaarlijks stadsbestuur begon officieus met het opstellen van een lijstje met genomineerden door het  zittende stadsbestuur, dat voorafgaand aan de officiële verkiezing opgestuurd mocht worden aan aan de benoemingscommissie in Den Haag. Het was voor Gallandat ongetwijfeld een pijnlijk moment toen bleek, dat het bestuurscollege, waar hij zelf deel van uitmaakte hem niet wilde nomineren voor een volgende termijn. Opnieuw echter vond hij de benoemingscommissie van de Staten-Generaal aan zijn zijde; de heren commissieleden trokken zich van het kandidatenlijstje niets aan en benoemden hem toch in de functie van schepen van Hulst.

Afbeelding 37 (GAH SA 16, 04-06-1787).

Voorafgaand aan de officiële benoeming van het nieuwe stadsbestuur las de commissie een standaardverklaring voor met een concrete omschrijving van haar door de Staten-Generaal opgelegde lastgeving. Omgezet in meer eigentijds Nederlands lezen we, dat er goed gelet moest worden op de bekwaamste en vreedzaamste personen, zodat de steden en stadjes heel eensgezind bestuurd werden. Al was dit nobele uitgangspunt meer intentie dan werkelijkheid, misschien  bracht de commissie deze formulering in zoverre in praktijk, dat ze  hiermee aangaf zelf wel te bepalen welke personen ze bekwaam achtte voor de stedelijke bestuursfuncties. 

Bij de officiële installatie van de nieuwe magistraat van Hulst op 6 juni 1787 bleek zelfs, dat de benoemingscommissie bij vijf van de zeven kandidaten was afgeweken van de voorgedragen kandidaten.
Zo nam voor de tweede maal in korte tijd de onverkiesbaar geachte Gallandat als schepen zijn plaats in het nieuwe stadsbestuur van Hulst in. 

3.2.2 De lange arm van Lodewijk van Male

3.      Hordenloop met verrassingen

3.2.2   De lange arm van Lodewijk van Male (1330-1384)

Een tussentijdse aanstelling van een vervangend lid van het stadsbestuur was eigenlijk nooit een probleem geweest. De vergadering van burgemeester en schepenen had doorgaans aan één zitting genoeg om bij gewone meerderheid van stemmen uit een klein aantal sollicitanten een keuze te maken 1. Volgens de notulen van de Extraordinaire (buitengewone)Vergadering Maandag den 28e Februarij 1785 leek dit aanvankelijk ook het geval:

Den Heer Burgermeester draagt ter vergaadering voor, dat nadien op Gepasseerde vrijdag is koomen te overlijden den Heer Scheepen M. Cornelis Schrevelius en sig tot de vaceerende Scheepens  Plaatze als Sollicitanten hadden opgedaan de Persoonen van D.W. Hattinga, N. Wouters en J.H. Gallandat of men als nu niet tot de verkiezing van de voorschreeven vacatuure zoude overgaan. Waar op Gedelibereert zijnde is Goedgevonden en verstaan, de electie daar van voor dit maal aan Haar Hoog Moog: te differeeren, waar toe onze Griffier word gelast zoodaanige Missive te Concipieeren en alhier ter Resumptie over te brengen 2.

(Transcriptie tweede deel van het citaat:
Na discussie is besloten de verkiezing van de schepenplaats deze keer ter hand van de Staten-Generaal te stellen, waarvoor de secretaris in opdracht een concept opstelt en ter goedkeuring aan de vergadering voorlegt.)

Er moet wel een heel onvoorziene en zeldzame complicatie opgetreden zijn om zelf geen schepen te benomen en deze handeling zelfs te verwijzen naar het hoogste gezag, de Staten-Generaal in Den Haag.
De notulen van de vergadering op 28 februari repten met geen woord over de achterliggende reden. De onderlinge onenigheid over de inhoud van de opgestelde brief aan de ‘Hoogmogende Heren’ in Den Haag op een ingelaste zitting vier dagen later levert evenmin de oorzaak op.  Terwijl alle raadsleden konden instemmen met de deconceptbrief, verklaarde  burgemeester Tegelberg  Sig niet te konnen Confirmeeren met de vorengestelde Missive, maar in teegendeel daar tegens te Protesteeren 3. Toen baljuw Rauwertz de burgemeester uitnodigde  zijn bezwaar kenbaar te maken, weigerde Tegelberg daarop te antwoorden en voegde er geheimzinnig aan toe, dat hij zijn bedenkingen alleen aan de Staten-Generaal te onthullen. De raad was niet onder de indruk van de tegendraadse opstelling van de burgemeeste. Het protest werd laconiek Aangenoomen voor Notificatie en de brief aan de Staten-Generaal ging gewoon de deur uit onder vermelding van het aangetekende protest.
Omdat deze brief in het archief in Hulst bewaard is gebleven, weten we toch welke buitengewone situatie zich bij de tussentijdse benoeming had voorgedaan:

Hoog Moogende Heeren,
Op den 25 der afgeloopene Maand Februarij alhier Zynde koomen te overlyden Mr Cornelis Schrevelius onze meede Scheepen in Wette, tot de voorschreeve vacatuure als Sollicitanten zig op Gedaan, de Persoonen van David Willem Coutrij Hattinga, Nicolaas Wouters, en Doctor Isak Henri Gallandat, omtrent welke laaste Obsteerd het Privilegie van Graaf Lodewijk aan deeze Stad verleent, waar bij bepaald word dat niemand mag Scheepen worden ten Zij hij is geweest Jaar en Dag Poorter. om Welke redenen wij hebben dus geresolveert de Suppleering van de voorsz: vacatuur aan UW: Hoog Moogende ten Einde door UW Hoog Moogende daar uit te verkiesen Soodanig een Persoon als Hoogstdezelve naar derselver welbehagen Zullen goedvinden 4.                                                                       

De in de brief genoemde graaf was Lodewijk van Male, die ruim vierhonderd jaar eerder, in 1350, een ‘keure’ (wetgeving) had uitgegeven betreffende het stadsbestuur van Hulst. De arm van deze graaf van Vlaanderen was heel erg lang, want de bepalingen uit deze oorkonde waren nog steeds van kracht. Om lid te worden van het stadsbestuur was onder meer vastgelegd, dat iemand burger moest zijn en dat niemand mag Scheepen worden ten Zij hij is geweest Jaar en Dag Poorter.
Op het moment, dat Gallandat solliciteerde naar de opengevallen schepenplaats bezat hij wel het burgerschap, maar woonde hij nog maar vier maanden in de stad. De vergadering van de magistraat had het probleem kunnen omzeilen door een van de twee andere sollicitanten te benoemen, maar daar was dus geen meerderheid voor gevonden. Dit impliceert, dat Gallandat de meeste stemmen gekregen had gekregen. Dit laatste lijkt een aannemelijke verklaring voor de koppige houding van burgemeester Tegelberg bij het opstellen van het schrijven aan Den Haag. 

Afbeelding 34 (bourgondischehertogen.weekly.com)
Portret van Lodewijk II van Male, graaf van Vlaanderen van 1346 -1384, kopie naar een laat-Middeleeuws schilderij.

De Vlaamse graaf Lodewijk van Male vaardigde in 1350 een verordening voor de stad Hulst uit, die met name het handhaven van de wet en de inrichting van het bestuur regelde. Om schepen in een college van zeven personen te kunnen worden golden als objectieve voorwaarden, dat de kandidaat uit een wettig huwelijk geboren was en minstens een jaar en een dag in de stad had gewoond en de toekenning van het burgerrecht.
Subjectief waren de bepalingen, dat nieuwe schepenen ‘goede ghetrauwe lieden’ moesten zijn, die ‘orbaerlec ende profitelec (eerbaar en nuttig) voor de graaf en de stad zouden zijn.
Deze ‘keure’ van 1350 was  in 1785 wonderwel nog steeds van kracht in Hulst.

 (Het originele charter bevindt zich in het Gemeentearchief van Hulst)

De Staten-Generaal voldeden bereidwillig aan het ongewone verzoek van het stadsbestuur van Hulst om zelf uit de drie kandidaten te verkiesen Soodanig een Persoon als Hoogstdezelve naar derselver welbehagen.
Dat het hoogste bestuurscollege op zijn beurt ook weer tot een ongewoon besluit kwamen, past inmiddels helemaal bij het verrassende verloop van de benoeming van een vervangend schepen in Hulst.

Laatste updates

Datum

04-08-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

De galerij  ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’ is aangevuld met twee foto’s uit het Zeeuws Archief.

Datum

05-07-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuwe galerij toegevoegd, getiteld ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’, over de adellijke familie Collot d’Escury.

Datum

03-2024

Uit de categorie ‘Historische Fotogalerij’ verplaatst naar ‘Hulst Historisch Kort’:

De fotogalerij Veertig jaar veelkleurigheid over de schilderingen in het katholieke deel van de kerk te Hulst omgewerkt tot artikel.

Datum

01-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuw artikel ‘Hulst 1914-1918’, een neutraal grensgebied in de ‘Eerste Wereldoorlog’.

Datum

12-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over De Heilige Kindsheid uitgebreid met beeldmateriaal en beschrijving van Kindheidsoptochten in de kernen.

Datum

11-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over Casimier Lambin grondig herzien en uitgebreid, met name met aanvullende informatie uit zijn faillissementsdossier.

Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief