3.4 Een kale koude koorkerk

3.   ‘T es al verdorven

3.4   Een kale koude koorkerk

De rampzalige afloop van de grote kerkbrand van 1469 wordt in de kerkrekeningen bevestigd door de uitgavenposten van loon en materiaal voor tijdelijke reparaties, permanente restauratie en complete nieuwbouw 1.

Afbeelding 42 (leudal.nl)
Een doeltreffende en relatief goedkope oplossing om een beschadigd dak snel (tijdelijk) te herstellen was het dekken en opstoppen met stropoppen. Een bosje stro werd aan één kant opgebonden, waardoor een wigvorm met een soort hoofdje ontstond. Als dakpannen, leien en andere harde bedekking als gevolg van schade waren gebroken, verschoven of verdwenen, konden de tussen- en ondergeschoven stropoppen de hele dakconstructie geruime tijd wind- en vooral waterdicht maken. Mits goed geplaatst leidden stropoppen het binnengedrongen vocht weer netjes naar buiten. Met deze provisorische dakbedekking werd het er echter (weer) niet brandveiliger op.

De torenspits was als gevolg van de brand volledig verdwenen, alle daken van het middenschip, de zijbeuken, de dwarsschepen, het pas vernieuwde koor en de ommegang van de straalkapellen rond het hoogkoor waren met hun dakstoelen in vlammen opgegaan. Ook het vele houtwerk van de hoge zale, (het oksaal, inclusief het orgel) tegen de westgevel van het middenschip, was een dankbare prooi voor de vlammen geweest 2. Voor zover het interieur niet verbrand was, raakte het door neervallende brandende stukken hout en puin onherstelbaar beschadigd. 

Afbeelding 43 (beeldbank.cultureelerfgoed.nl documentnr. 11881; foto december 1930)

Foto in de richting van het  oksaal  (orgelgalerij) tegen de westmuur van het schip boven de hoofdingang. Het schip, waarin het orgel zich bevindt, behoorde tussen 1807 en 1931 tot het protestantse deel  van de simultaankerk, die met de katholieken gedeeld werd. Ook in 1469 had de kerk al een ruim balkon, dat plaats bood aan het orgel en tevens diende als zangtribune voor het kerkkoor. Als gevolg van de brand vielen delen van het houten dak en de dakstoel op oksaal en orgel, die helemaal mee verbrandden.

De zogenaamde Hugo-MijlsMijls-kapel 3, die enigszins excentrisch lag, bleef gespaard. Het schip en de dwarsschepen waren voor de kerkdiensten totaal onbruikbaar geworden. Het complete dak was verdwenen, de muren waren geblakerd, de zuilen beschadigd. De ruimten waren niet toegankelijk door het vele puin en verkoold hout en aan deze toestand veranderde er lange tijd niets,  want een jaar na de brand was men hier nog bezig om de grousse (puin) op te ruimen 4. Het schip en de dwarsschepen zouden in hun toenmalige vorm, grootte en bouwstijl niet meer herbouwd worden.

Afbeelding 44 (hln.be)
Hoe verwoestend een brand voor het interieur van de kerk kan zijn, laat de gruwelijke puinhoop zien in het schip van de Sint Jan de Doperkerk in het Belgische Anzegem (bij Kortrijk) na de brand op 16 oktober 2014. De daken en de plafonds  van het middenschip  en de zijbeuken zijn in vlammen opgegaan en de verkoolde resten ervan liggen in het interieur op de grond. Van het meubilair is niets meer over gebleven. De verzengende hitte is zo groot geweest dat de stenen zuilen zijn gesprongen. Een indringende eigentijdse aanblik. 

Het enige onderdeel van het godshuis, dat er – qua constructie tenminste – beter van af was gekomen, betrof het gloednieuwe en nog niet helemaal voltooide hoogkoor. Het was het enige deel van de kerk met een gewelf 5 i.p.v. een houten dakstoel en deze gelukkige factor had het doorslaan van het vuur van het in brand staande dak naar de koorkerk grotendeels voorkomen.

Afbeelding 45 (reliwiki.nl)


Rechts van de loopplank zien we de eierschaalvormen van de bovenkant van een deel van de gewelven van de koorkapellen van de kerk in Hulst. De horizontale en verticale balken horen bij de dragende constructie van de daken van de kapellen.
Aan de rechterkant zijn vlak boven de gewelven de  buizen van de sprinklerinstallatie zichtbaar. Op de achtergrond gaat een kleinere buis diagonaal naar boven, eindigend  in  een sproeikop. (nauwelijks waarneembaar). Een sensor op de sproeikop detecteert een beginnende brand en sproeit in dat geval automatisch water rond. Maar ook zonder de huidige permanente blusinstallatie was een gewelf als brandvertrager al veel veiliger dan een houten zoldering.

Al had het gewelf het gehouden, ongeschonden was het koor allerminst, want het stond tijdens de brand natuurlijk in open verbinding met de rest van het gebouw en de opstijgende hitte in de huve (het bovenste deel) van het hoogkoor was zo intens geweest dat daar alle ruiten waren gesprongen. De koorkapellen met hun houten daken hadden de brand evenmin overleefd. De binnenmuren waren zwart geblakerd en vet beroet. De schade was zo groot, dat de toegangen tot de kerk niet afdoende konden worden afgesloten.

Afbeelding 46 (schaapsturm.nl)
Een kort na de restauratie van 1998/1999 gemaakte foto met de vensterzône in de hoogste geleding van het prachtig gereinigde koor. De hitte was zo intens geweest, dat in 1469 hier boven alle vensters gesprongen waren.

Daarom kreeg het koor dagenlang een permanente bewaking, met name vanwege thelich graf (lett. heilig graf) in deze ruimte. Deze wat cryptische formulering heeft zonder twijfel betrekking op het meest heilige voorwerp in het koor, dat de brand had overleefd: het tabernakel 6.

Afbeelding 47 (bischof-nikolaus.net, tabernakel uit de Marienkirche te  Ahlen bij Münster)

Een tabernakel is de brandwerende kluis op het altaar in de vorm van een kastje voor het veilig opbergen van de hosties (het gewijde communiebrood). Zowel in de eredienst als in het kerkgebouw neemt het tabernakel de centrale plaats in en het was vroeger dan ook van binnen en van buiten bijzonder rijk versierd.

Omdat de grote rooms-katholieke gemeenschap een flinke ruimte nodig had voor de eredienst, werkte men direct na de brand met man en macht om het koorgedeelte in min of meer bruikbare staat te krijgen. Alleen al het scoenmaken van het met een vette roetaanslag besmeurde interieur gaf twintig man dagenlang werk. Omdat alle ramen van de lichtvensters bovenin gesprongen waren, stopte men de open gaten provisorisch dicht met stropoppen. Na twaalf dagen was het verbernde werc van de kapellenkrans en het dak van het hoogkoor die daer verbrent es hersteld 7. Vanaf de eerste zondag na de brand was het koor zover opgelapt, dat het voor de kerkdiensten permanent in gebruik kon worden genomen. Dit blijkt uit de ononderbroken reeks opgehaalde peticiën (collecten) tijdens de kerkdiensten sinds deze zondag 8. Desondanks moet het verre van comfortabel zijn geweest.
Niets wijst erop dat er een scheidingswand kwam tussen het voor de eredienst gebuikte koor en het dakloze skelet van de rest van de kerk. Zodoende hadden wind, kou en vocht vrije toegang tot het koor. De  raamopeningen misten hun glas en waren met stropoppen gestopt, die  natuurlijk meer kou doorlieten dan vensters.  De permanente strodichting beperkte de lichtinval behoorlijk. Al met al was het nog min of meer bruikbare deel voor de erediensten  een koude, kale, sombere koorkerk. In deze situatie kwam over langere tijd geen verandering. 

4.1 Uithuilen en opnieuw beginnen

4. Een hele eeuw een halve kerk

4.1.  Uithuilen en opnieuw beginnen

In januari 1469 was de nog overwegend lage plattelandskerk in Vlaams-Gotische stijl een uitgebrande ruïne. Het in Brabants-Gotische stijl nieuw gebouwde koor was met aanzienlijke schade behouden. Het hoogkoor had men snel provisorisch kunnen opknappen voor de kerkdiensten, maar het bleef nog lang behelpen.

Uit de kerkrekeningen blijkt,  dat  spoedige nieuwbouw van het hele kerkgebouw uitgesloten was. De financiën waren zo krap, dat de achtereenvolgende kerkbesturen scherpe prioriteiten moesten stellen, maar desondanks waren de ‘ponden Vlaams’ niet toereikend. Niettemin liet men het concept van een grote prestigieuze stadskerk niet los, wat regelmatig leidde tot minder verstandige, weinig doelmatige,

maar wel kostbare beslissingen. Als gevolg van deze keuze stokte de voortgang van het gebouw als geheel. Het gemiddelde tempo lag over de tijd genomen zo laag,  dat het beoogde pronkstuk op het moment van de brand in 1562, bijna honderd(!) jaar later, nog niet af was.
In dit hoofdstuk wordt nagegaan hoe het kerkgebouw oogde toen het in 1562 voor de tweede keer aan de vlammen ten prooi viel.

4.2 Met de illusie van een kathedraal

4.   Een hele eeuw een halve kerk

4.2   Met de illusie van een kathedraal

Direct na de brand in januari 1469 kregen twee zaken absolute voorrang.
Allereerst het koor.
Omdat het snel duidelijk was, dat over langere tijd alleen het hoogkoor geschikt zou zijn voor de kerkdiensten, werd mettertijd aan het interieur en exterieur van deze liturgieruimte veel geld besteed. Het tempo van de werkzaamheden lag echter niet hoog. Symptomatisch voor het geldgebrek en de trage gang van zaken was bijvoorbeeld het feit, dat pas zes jaar na de brand het eerste vensterglas geplaatst werd. Dit was dan nog alleen mogelijk, omdat een particulier het gefinancierd had. Zo ging dit proces venster na vensterdoor en tien jaar na de brand was men hiermee nog niet rond.

Figuur 3 (dbnl.org)
Schematische plattegrond van de huidige Willibrorduskerk. Na de brand van 1469 werden over langere tijd langs de kooromgang (het rechtse deel van het schema) elf kapellen gebouwd, vier rechthoekige langs ieder van beide flanken en drie straalkapellen achter de koorsluiting.


Met dezelfde traagheid verliep  de constructie van de uiteindelijk elf kapellen rond de kooromgang. Uit de geringe gegevens kunnen we opmaken, dat er door hun ruïneuze staat eerder sprake was van nieuwbouw. dan van herstel. Na de voltooiing beschikte het koor over het het gangbare schema van de kapellenkrans van de Brabantse Gotiek 1.
Het in fasen aangeschafte meubilair in de koorkerk was behalve functioneel ook fraai, want er was niet op een paar centen gekeken: een ruim oksaal voor het zangkoor, een preecstoel en ghestoelte (zitbanken) en na verloop van tijd zelfs een groot dorghel voor den coer (een orgel voor het koor), dat op het oksaal een plaats kreeg 2.
Vanwege zijn belangrijke signaalfunctie was de snelle wederopbouw van de toren de tweede prioriteit. Drie plaatselijke timmerlieden, Pieter Bruunbaert, Coppen Bruunbaert en Willem Claeyszone plaatsten een lange eikenhouten makeleere van den wendelsteen, d.w.z. een zware verticale balk, waaromheen de wenteltrap werd opgebouwd en met behulp van 85 brackoenen (kepers) de houten constructie van de torenspits rondom werd aangebracht.

Afbeelding 48 (hervormd-ermelo.nl; www.kapel.org)
In de N.H. kerk van Ermelo (linkse) kijken we binnen in de opbouw van de toren naar de ‘ kepers’  (horizontale balken) aan de basis van de torenspits. Zij zijn waaiervormig aangebracht, rondom een verticale balk, de ‘makelaar’ (aan de linkerkant, maar hier buiten beeld). De keperbalken zijn aan het uiteinde rechts door acht horizontale balken verbonden, waaraan de acht dakschilden van de torenspits verticaal zijn bevestigd. De afbeelding rechts toont het inwendige bovenkant van de spits van de Oud-Katholieke kerk van Egmond aan Zee. De verticale makelaar (lopend van rechts boven naar het midden van de foto) eindigt in de nok,. Rondom zijn de balken te zien, waarop de dakschilden zijn vastgezet.


Bij Hendric Pauwels uit Mechelen werd ‘klokspijs’ (
een metaalmengsel in de juiste verhouding) besteld voor vier luiklokken, een uurklok en drie schellen of appellen (klokjes).
Meesterklokkengieter Hendric Waghenare en zijn vakgenoot Augustin Quisthout kwamen in de zomer van 1469 uit Mechelen naar Hulst om op het kerkhof naast de kerk de klokken te gieten.
In de lente van 1470, ruim een jaar na de brand, was de derde torenspits met alle toebehoren klaar. Vanwege de constructie van een makelaar zal de vorm van de derde spits veel weg hebben gehad van haar voorgangers. Ze werd bekroond door het groete hiserne cruse (het grote ijzeren kruis), waarboven den hane en daar nog een cleynen cruskin (een klein kruisje) bovenop. Alle drie werden zij vervaardigd door meestersmid Cornelis Willemszone uit Hulst. Voor het orloy (uurwerk) in het clochuus (klokhuis) was diep in de buidel getast, getuige de vergulde pointe van de huere (uurpunten van de wijzerplaat) 3.

Met de restauratie- en nieuwbouwwerkzaamheden van de rest van de kerk schoot het, zoals al eerder vermeld, niet op. Ongetwijfeld was het uitgebrande schip in de tijd vóór de brand al te krap geworden voor de groeiende katholieke gemeenschap. De voorkeur voor een vergroting van het hele gebouw in de stijl, die aansloot bij het vernieuwde koor, was uit praktisch oogpunt logisch, maar om budgettaire redenen niet haalbaar.

Afbeelding 49
Een kaart met een getrouwe weergave van de kerktoren tussen 1470 en 1562 is niet voorhanden. Jacob van Deventer (ca 1525-1575) verrichtte tussen 1548 en 1575  karteringswerk van een groot aantal steden, waaronder Hulst. Omdat de bewaarde kaarten niet gedateerd zijn kan de afgebeelde toren de derde spits zijn (1470-1562), de vierde (1568-1596), of het afgebeelde kerkgebouw is een stereotiepe weergave, alleen bedoeld als herkenningspunt.

Als architect voor de herbouw van schip en dwarsschepen was Herman de Waghemakere, de opvolger van Evert Spoorwater (de bouwmeester van het nieuwe koorgedeelte) een begrijpelijke keuze. Men deed er alles aan om hem voor de opdracht binnen te halen. Zijn vervoer te paard heen en terug kwam voor rekening van de kerk. De architect in spe mocht vijf dagen lang logeren in de deftigste taveerne ter stede, herberg De Zwane in de Steenstraat recht tegenover de kerk. Hij kreeg gratis eten en drinken en dagelijks zakgeld voor de duur van zijn verblijf. Ten overvloede werd hem boven op zijn gewone salaris nog een bonus in het vooruitzicht gesteld, als hij het werk aannam. 

Afbeelding 50 (schaapsturm.nl)
Op deze, vlak na de restauratie van 1998-1999 genomen, foto zijn de twee rijen van vijf pilaren, die de arcaden (boog tussen twee pilaren) dragen, duidelijk in beeld. Pas achttien jaar na de brand plaatste men in 1487 alle tien de kolommen. Omhoog werken vanuit deze pilaren gebeurde met tussenpozen, maar de bogen, het muurwerk, de vensters en het dak waren tot aan het moment van de brand in 1562 in ieder geval niet over de volle lengte van het schip voltooid.


Al deze stroopsmeerderij had succes en zo begon onder supervisie van Meester Herman van Antwerpen, meester-wercman van deser kerke, die twerc van der kerken ordineert op 14 mei 1481 –inmiddels elf jaar na de brand – het werk aan de fundering van het nieuwe schip 4. Het grote aantal bestellingen en leveringen van bakstenen, kalk, voorbewerkte profielen voor de ogiviën (kruisbogen) en orduun (arduin) zijn in het archief nog steeds de papieren getuigen van de intentie van een (voor)spoedige nieuwbouw, maar het werk schoot voor geen meter op. In 1487, zes jaar later alweer, kwam meester Herman naar Hulst, om adviis te ghevene, hoe dat men de fondamenten legghen soude van de pylaren, maar nadat de tien pilaren in het middenschip waren opgericht, gebeurde er een tijdlang niets meer 5.
In 1512, na nog eens dertig jaar, moest de loodgieter zes van de tien pilaren aan de bovenzijde met lood afdekken tegen het vocht. Ruim de helft van de pilaren was dus nog niet door middel van spitsbogen met elkaar verbonden, waardoor het muurwerk boven de bogen ontbrak en het middenschip – zonder muren – sinds de brand van 1469 nog steeds grotendeels of zelfs helemaal ‘dakloos’ was. Hoewel de herbouw van de toren, de restauratie en inrichting van het interieur van de koorkerk, de opbouw van een volledig nieuw schip en transepten samen al te veel kostten, was er zo weinig realiteitszin, dat vanaf 1484 ook nog veel geld werd gestoken in een kostbare pronkfaçade voor de  westgevel. Aan dit door Herman de Waghemakere ontworpen luxe vooraanzicht van de kerk is achtereenvolgens door Mathijs en Laureis Keldermans met forse onderbrekingen jarenlang gewerkt. Het gevolg was, dat van dit prestigeobject alleen het voorportaal gereed kwam en dat de voor het toenemende aantal gelovigen veel noodzakelijker opbouw van het schip bleef steken 6.
Eerst in maart 1530, eenenzestig jaar na de brand, slaagde men erin onder leiding van de nieuwe meester van den wercke, Willem van Sassen, upwaert te wercken an den buuc van der kercke en in 1533 volgde de laatste betaling aan deze meester voor het volmaken van de ghevele der kerkcke 7. Het lijkt erop dat de herbouw van de zijbeuken en de transepten wel naar behoren gevorderd waren. In 1512 voltooide scaliedecker (leidekker) Wouter Wouterse het scaillen dack (leisten dak) van de zijbeuken 8. Met het middenschip is het tot aan de brand van 1562 niet meer goed gekomen, het had op 6 juni 1562 in ieder geval geen compleet, maar mogelijk helemaal geen dak. Enigszins gechargeerd kan men stellen: er was bijna een hele eeuw slechts een halve kerk voor de kerkdiensten.

4.3 De tweede kerkbrand: 6 juni 1562

4.   Een hele eeuw een halve kerk

4.3   De tweede kerkbrand: 6 juni 1562

Van het godshuis, dat op 6 juni 1562, bijna een eeuw na de vorige brand opnieuw door het hemelvuur werd getroffen, waren de toren en het koor voltooid, de transepten en zijbeuken waarschijnlijk zo goed als klaar, maar het schip miste nog (groten)deels zijn dak. In dit opzicht leek de situatie op die van het tijdstip van de brand in 1469: een gebouw onder constructie.
Het voorjaar en de zomer van 1562 verliepen kolt, vel regens und alle tit smart weder, ofwel: rotweer 1.
De berichtgeving over het verloop en de omvang van de kerkbrand, de schade en het herstel is precies als in 1462 minimaal. Volgens de latere bron Jacob van Lansberge was de brandramp net zo desastreus als die van 1469:

 (…) ende alsoo Anno 1562. den 6. Juny de Stadt niet minder besocht.
Wanneer by de selve oorsaeck van Blixem het vuyr wederom is geraeckt in den Thoorn deser Kerck, met sulcken woede, dat niet alleen den selven Thoorn, alle de Daecken van de Kerck, maer oock het Convent of Klooster van de Observanten, naederhandt Recolletten, met hondert en sestigh bysondere Huysen in d’Assche zijn gelegt en omgekomen (…)2.

Het door Van Lansbergen geschetste beeld is vrijwel identiek aan de brand van 1469: de kerktoren is door de bliksem ontvlamd, alle kerkdaken en dakstoelen zijn in de brand gebleven en de vuurzee heeft opnieuw een deel van de stad in de as gelegd.
De stadsrekening van 1562-1563, een betrouwbare primaire bron, ondersteunt de visie van de grote omvang van de catastrofe. Volgens deze rekening zouden de meeste huizen op de Overdam, Kaai en Begijnenstraat, het klooster van de Minderbroeders in de Schelphoek (het huidige ‘s – Gravenhofplein), het Landshuis van Hulsterambacht, het refugium van de monniken van Cambron en het Vleeshuis afgebrand zijn. De opsomming wijst er op, dat  er weer veel vliegvuur is geweest.

Afbeelding 51 (keyetv.com)


In 1562 stortte voor de tweede keer na blikseminslag de spits van de Willibrorduskerk in.
Opnieuw kon men enkel machteloos wachten tot dit onvermijdelijke moment.
Een vergelijkbare dramatische gebeurtenis vond op 22 juli 2007 plaats, toen – eveneens na blikseminslag – de torenspits van de First Mount Olive Freewill Baptist Church in Baltimore in de V.S instortte. In dit geval kwam het gevaarte in één keer in zijn geheel los en viel grotendeels naast het gebouw. Bij een kerk met vieringtoren, zoals in Hulst, is het eigenlijk altijd raak, omdat de kerkdaken aan vier kanten op de kerktoren aansluiten.  


Het Minderbroederklooster zal inderdaad ernstig getroffen zijn, want uit een gift van het stadsbestuur van Ieper blijkt, dat er na de brand zowel restauratie als nieuwbouw plaatsvond: Betaelt den gardiaen (= kloosterhoofd) ende minnebroeders der stede van Hulst t’hulpe van t’upmaaeken ende reparatien van ’t zelve huerlieden cloostere, dat by fortune t’eenemaele verbrant es gheweest 3.

Het risico op een stadsbrand was in Hulst 1562 nog net zo groot als in 1469, want in de tussenliggende eeuw was een strengere reglementering betreffende het dekken van daken uitgebleven. Met de nog steeds grotendeels strogedekte daken en de nog even conventionele, ontoereikende brandbestrijdingsmiddelen kon een stadsbrand niet uitblijven.

Bij gebrek aan beter was ook het vastberaden maar ijdele beieren om blikseminslag af te wenden  nog steeds in de mode:

Bij den luyers deser kerkcke vanden XV juny gheluit te hebben in het onghe weerte ‘snachts tot dry posen (Voor de luiders van deze kerk, die op 15 juni tijdens het onweer ’s nachts drie keer geluid hebben).


Betaelt te Lootins dat de luders droncken op St. Marie Magdalenendach 22 july doe zij luuden jeghens tonghe wederte 1 stoop Amborghens bier.


(Betaald aan [kastelein] Lootins 1 pint bier, die de luiders dronken voor het luiden tegen het onweer op 22 juli, de dag van de H. Magdalena).

(Gemeentearchief Hulst,  kerkrekening 1569/1570, ongefolieerd).

 

5.1 Driekwart eeuw prijsschieten

5.  Door tempeest van donder ende blixem

5.1  Driekwart eeuw prijsschieten
Uit de zeer spaarzame berichtgeving kan geconcludeerd worden, dat de schade aan het kerkgebouw in 1562 even erg was als in 1469. De hele tussenliggende eeuw was niet lang genoeg geweest om de hele kerk volledig te vernieuwen, toen op 6 juni 1562 het noodlot weer toesloeg.
Slaagde men in het centennium tot de volgende brand in 1663 wel in de volledige restauratie van het godshuis? Ongetwijfeld is weer het streven geweest eerst de kerktoren zo snel mogelijk te vernieuwen, maar de wederopbouw van dit beeldbepalende element duurde drie keer zo lang dan na de brand van 1469. Bernardus Maes uit het (nu) Belgische Aalst tekende voor de constructie van de vierde torenspits en de oplevering had plaats in 1568, het jaar waarin het langdurige conflict van de Nederlandse Opstand (1568-1648) begon 1. De strategische ligging maakte Hulst tot een speelbal in militaire acties tijdens het langdurige conflict en de kerktoren was dan ook regelmatig een richtpunt bij, zoniet het mikpunt van beschietingen.

Afbeelding 52 (rijksmuseum.nl,)
(Beleg van Hulst door aartshertog Albrecht, 1596, toegeschreven aan Bartholomeus Willemsz. Dolendo)
Hulst werd in de Nederlandse Opstand regelmatig betrokken bij militaire acties en dat zorgde voor nogal wat tekeningen van de stad op militaire kaarten. Een zo betrouwbaar mogelijke weergave van gebouwen was niet het primaire belang van tekenaars en gebruikers, maar voor het belegeren en beschieten moesten de markante stadsobjecten wel herkend worden.
Op meerdere kaarten wordt de vierde kerktoren (bouwjaar 1568) in Hulst met dezelfde onderdelen weergegeven, zij het met nuanceverschillen. Op deze plaat is  de toren van onder naar boven  weergegeven met de stenen (achthoekige) opbouw, een grote peer, een kleinere appel en een kruis. De in 1568 voltooide en in 1596 weggeschoten spits was maar 28 jaar gegeven. Het ontwerp leek in niets meer op de drie eerste  achtkantige torenspitsen van de plattelandsversie van de Scheldegotiek.


De schermutselingen van Parma in 1583 en Maurits in 1591 bij de belegering van Hulst lijkt de kerk niet gedeerd te hebben, maar het prijsschieten van Albertus van Oostenrijk, die in 1596 met 30.0000 granaten de stad grotendeels aan gort schoot, kon toren en kerk onmogelijk missen. Het vervangen van de vierde toren en de verdere grote schade aan het godshuis kostte weer handen vol geld en daarom ging er een brandbrief naar
de wettige landsheer Filips II. Het goed onderbouwde smeekschrift vroeg om toestemming voor het heffen van een speciale accijns voor het herstel van de de kerk. Voor een goedgunstig antwoord werd de oorlogsschade  schriftelijk dik aangezet met een bijna geheel vernielde toren (quasie toute démolie) en een helemaal uiteengereten en gebroken kerkgebouw (toute déchiré et rompue). Bij regenweer, zo schreef men de vorst, waren diensten niet mogelijk (l’ on n’y peult on temps pluvieux célébrer le service divin) 2.
Het is maar de vraag welke schade specifiek aan de oorlog kon worden toegeschreven. Op het moment van de brand in 1562 was de restauratie van de brand in 1469 immers niet  helemaal hersteld en is het goed mogelijk, dat de wederopbouw in de 24 jaar tussen de tweede brand in 1562 en de beschieting in 1596 niet klaar was.

Afbeelding 53
(Hulst, Gemeentehuis, raadzaal)

Sterk vergrote en daarom wat vage uitsnede uit het door schilder Cornelis de Vos in 1628 aan zijn geboortestad Hulst aangeboden schilderij ‘Zicht op de stad Hulst’. Zonder twijfel betreft het een betrouwbare weergave van de werkelijkheid, want de kunstenaar voorzag zijn doek van het bijschrift ‘ Dese schilderie uut liefden

ghemaeckt ende ghegeven, aende stadt tot een Eeuwige memorie’. Net als bij de vierde toren zijn de grote appel en kleine peer als bouwelement aanwezig.

De aannemers Hector van Vlimmen en metser (metselaar) Jacques van Gulger gebruikten de twee op elkaar rustende stenen achthoeken van de torenopbouw als basis voor de vijfde toren, naar de vorm een ‘peerspits’. Op de octogoon plaatsten zij een kleinere achthoek, bestemd voor het uurwerk en de uitwendige wijzerplaten. Daarboven kwam een houten bekroning in de vorm van een zeer forse afgeplatte appel. Hier op rustte het klokkenhuis in de vorm van een achtkantige open lantaarn met piramidevormig dakje, waarboven een peer 3, die het kruis met weerhaan torste. De nieuwe kerktoren was in 1600 klaar.

De belegering door Frederik Hendrik in 1645, de laatste voor Hulst in de context van de Nederlandse Opstand, beschadigde naast ongeveer 150 huizen ook de kerk, al rijst ook nu weer de vraag of oorlogsgeweld, vastgelopen restauratie of achterstallig onderhoud hier het meest debet aan was, want het godshuis stond er al langer bouwvallig bij.
En al kon ‘stedendwinger’ Frederik Hendrik direct na de inname van de stad een dankdienst in het kerkgebouw houden en werd te zijner ere boven het Cruys van den kerckthoorn een Orangerievlagge gehesen, het gebouw vormde een steeds groter gevaar voor de omgeving.
De bouwkundige staat van de toren werd van lieverlee zo miserabel, dat een kort voor de brand van 1663 uitgebracht bouwbestek dringend een grote renovatie adviseerde 4.
Voordat dit project kon worden gerealiseerd, zorgde de derde brand voor de volgende vernieling van toren en kerk.

5.2 Bijna gehele in assche

5.   Door tempeest van donder ende blixem

5.2   Bijna gehele in assche 1.

In de lente van 1663 bereikte de temperatuur regelmatig zomerse waarden en het jaar leek weerkundig iets heel moois te worden. Maar de zomer had meer weg van de herfst en er viel langdurig zoveel regen, dat West-Europa overstroomde. Ook in het najaar kwam het niet meer goed. Oktober en november waren een aaneenschakeling van stormen, een onstuimig komen en gaan van gevaarlijke noordwesters 2. In de vroege ochtend van dinsdag 20 november trok een kort maar zeer fel noodweer over Hulst. Meerdere op post staande schildwachten zagen de bliksem hoog in de kerktoren inslaan en zij sloegen conform de brandverordening alarm.
Een van hen waarschuwde zijn meerdere, een tweede rende ‘brand’roepend de stad rond en een derde wachtpost haastte zich naar het stadhuis om de brandklok te kleppen. In tegenstelling tot de twee eerdere kerkbranden zijn er nu enige ooggetuigen bekend gebleven. De wachtpost in het Orangerie-Bolwerck verklaarde tegenover het stadsbestuur, dat hij rond half vier had gesien en gehoort 2 sware Blixem en Donderslagen, daer van de laetste seer schetterde. Met den Donder gevolght is een vierige materie, welcke onder tegens aen het kruys van den Tooren van de Parochiekerkcke aldaer is aengedreven, welcke door het stuyten een geluyt of slag gegeven heeft, weynig minder dan een musquet, welcke gelost wert 3. Volgens hem vlogen na een half quartier uurs de vonken al uit de toren.
Het inslagpunt, tussen de peer en de weerhaan aan het uiterste einde van de spits, kon niet hoger. Aan de houten en dus brandbare peer was meteen een kleyne vuyr-spranckel (vonkje) te zien, die op die hoogte onmogelijk kon worden gedoofd 4Voor de gevolgen maakte de plaats van inslag niet uit, de hele toren was immers onbereikbaar voor het bluswerk. De extraordinairen wint, waarmee het noodweer gepaard ging, werkte als een super blaasbalg, die het vuur in de toren snel naar beneden deed uitbreiden. Toen steeds meer brandende stukken van de toren door de kerkdaken heenvielen – we zagen het al twee keer eerder – werd de torenbrand een kerkbrand, die een immense vonkenregen over de stad joeg. In de notulen van de spoedvergaderingen van het stadsbestuur met de dekens van de gilden, de notabelen der stad en het Hulster-Ambacht kort na de brand, alsook in de kerkrekeningen klinkt het resoluut en eenstemmig: de hele kerk werd een prooi van de vlammen 5.

Afbeelding 54 (bronlocatie onbekend)


In de grote brand van 20 november 1663, die het kerkgebouw opnieuw grondig verwoestte o
verleefde één luiklok op miraculeuze wijze het vuur. Zij  stuiterde af op het dwarsschip en viel scheef maar ongeschonden naast de kerk in het zand. Op de foto een overeenkomstig voorval betreffende de hervormde kerk in Noord-Scharwoude. Als gevolg van een blikseminslag tijdens een noodweer op 14 oktober 1934 brandde ook deze kerk volledig uit. De grote klok viel ongeschonden tussen het troosteloze puin naast het gebouw.


Naast de informatie uit de spoedvergaderingen van het stadsbestuur geven de kleinere en soms zeer grote bestellingen van bouwmaterialen en de uitbetalingen van loon voor restauratie en nieuwbouw een globaal, maar toch duidelijk beeld van de grote ravage aan interieur en exterieur. De torenbrand zelf duurde weer tot de brandstof op was bij de omloop van de achtkantige stenen opbouw. Voor de derde maal was de hele spits in de vlammen gebleven, het horologie (torenuurwerk), alle luiklokken en het veertiendelige kleine carillon in een gloeiend ineengesmolten klomp in het octogoon gevallen. Alleen de uurklok, die op het gewelf van het transept aan de noordkant afketste, kwam roodgloeiend van de hitte scheef
(uit zijn perpendiculair), maar wonderwel onbeschadigd op de grond terecht 6. Daar heeft hij nog lang gelegen alvorens opnieuw in gebruik te zijn gesteld.
De daken van koorkerk, beide cruyschooren (dwarsbeuken) en van alle kapellen waren volledig weggebrand, zodat ook het interieur door neergevallen puin en brandend hout één grote ravage was. Neergestorte balken van de houten dakstoel hadden een deel van de zitbanken in het middenschip gebroken, het orgel had schade opgelopen maar kon gerepareerd worden.

Afbeelding 55
(beeldbank.cultureelerfgoed.nl doc.nr. 36200)

Sinds 1645 was de kerk overgegaan in protestants bezit, maar het gebouw was veel te groot voor de relatief kleine geloofsgemeenschap. Nauwelijks eenderde van het schip, grenzend aan de viering, werd voor de eredienst gebruikt. In 1663 was deze ruimte met preekstoel en banken omsloten met een houten balustrade met toegangsdeuren, de zgn. ‘Thuyn’. Precies boven deze thuyn vatte de dakstoel vlam en werden banken en afscheiding beschadigd door vallend hout en door het gemanoeuvreer van twee brandspuiten in het middenschip. Het is de eerste keer, dat er melding gemaakt wordt van de inzet van brandspuiten.
De afbeelding geeft een indruk van een soortgelijke ‘tuin’ in het protestante deel van de kerk rond 1919.


Bij de brand in 1469 en 1562 waren ook het dak en de dakstoel van het middenschip volledig weggevaagd, maar dat gebeurde nu niet!
Het houten zadeldak en enkele draagbalken van de zoldering tegen de vieringtoren vatten wel vlam, maar het vuur kon hier, zij het met de nodige schade, gestuit worden 7. Het dak van het middenschip was dan wel goeddeels gered, toch raakte het kerkmeubilair flink beschadigd. Dit lag echter nauwelijks aan de brand, maar was veeleer het gevolg van het inzetten van een novum bij de brandbestrijdingsmiddelen. De twee uit Sint Niklaas te hulp geschoten brandspuiten waren ingezet in het middenschip en moesten in de ‘Thuyn’ worden opgesteld om zo dicht mogelijk bij de brandhaard te komen. De manoeuvreerruimte voor de grote pompbakken, die op karren waren geplaatst om een groter bereik te krijgen was veel te klein, waardoor er kriskras overal tegen het meubilair was aangereden 8. In de hectiek van het blussen om het dak van de kerk te redden was de inboedel van ondergeschikt belang. Kerkdiensten waren in het middenschip voorlopig onmogelijk 9.

Afbeelding 56 (geheugen.delpher.nl)
(collectie Bodel Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek, Leiden)
Vergroot detail uit een stadsgezicht op Hulst, 1645. In het midden de voormalige kerk van het Minderbroeders- of Recollettenklooster in de Schelphoek (nu ‘s-Gravenhofplein). Vanaf 1645 werd het gebouw een tijdlang gebruikt als arsenaal en magazijn. Na de brand in 1663 vond de gereformeerde gemeente in de ‘Houdt Magasin-Solder’ 
10 van de voormalige kloosterkerk een tijdelijk onderkomen voor de kerkdiensten 11.

De katholieke geloofsgemeenschap hoefde niet op zoek naar een vervangende ruimte, want de ‘paapsen’ waren al sinds de herovering van Hulst in 1645 uit het kerkgebouw verdreven en hielden hun kerkdiensten over de landsgrens in het naburige De Klinge, en in Hulst zelf, eerst clandestien en later in een door de overheid gedoogde schuurkerk.
Het door de kerkbrand veroorzaakte over de stad voortjagende vliegvuur zorgde ditmaal niet voor een stadsbrand, omdat veel meer daken met pannen gedekt waren. Uit voorzorg had men het kruitmagazijn met natte zeilen bedekt 12.

5.3 Waaslandse straalpijpen

5.3  Waaslandse straalpijpen
Het wordt eentonig, maar ook in 1663 was de bestrijding van de kerkbrand in Hulst nog even ouderwets als in 1469 en 1562 en een georganiseerde plaatselijke brandweer bestond evenmin. De post ‘uitgaven brandweer’ kwam in de boekhouding van het stadsbestuur nog steeds niet voor, maar daarentegen wel in de kerkrekeningen. Het betreft afzonderlijke betalingen aan particulieren, die hun eigen materiaal hadden gebruikt, dan wel uitgeleend. Er werden vergoedingen uitgekeerd voor schade aan zeilen en koehuiden, die als bescherming aan belendende percelen waren opgehangen, voor beschadigde ladders, allerlei kleine handgereedschappen en voor geneeskundige hulp bij verwondingen van mens en dier.
Ook de beloningen voor ingezetenen van de stad, die zich individueel of in groepsverband uitzonderlijk hadden onderscheiden, zijn een aanwijzing voor het mankeren van een georganiseerde brandweer van overheidswege. Zo kreeg het schippersgilde voor een, niet nader genoemde, prestatie tijdens de brand een tonneken wijn, niet van de magistraat, maar van het kerkbestuur 1.

Ter verantwoording en illustratie een selectie uit de kerkrekeningen:

Betaelt aan Guilliam van Leijs timmerman (…) over geleende ende gebroocken ladders.

Betaelt aan Johannes van der Schaeff mr. timmerman (…) over arbeytsloon ende geleden schade van geleende materialen.

(…) betaelt aan Jan Wijnen (..) schade in sijn seijl (…)

De schade bij diversche geleden in het leenen van seijlen en koey huyden (…)

Aan Barent Joppe (…) om te repareren de schade in sijn geleende seijl.

Noch gebleven in den brant een kelderwint (hefboom), noch een reep (touw), noch een handboom (metalen staaf), noch twee mookers, noch een breeckijser.

Betaelt aen de heeren doctooren ende chirurgijns (…) over ’t cureren (genezen) van Philips Hardtvoet meester metselaer inden brandt door een steen op sijn hooft seer swaer gequetst sijnde.

Betaelt aan Coenraedt Smitberge ruyter (…) omme rasse doendelijck met sijn peert naer Sinte Nicolaes te rijden ende versoecken den brandtspuyte geleent te hebben daerdoor sijn peerdt beschadigt geworden is 2.   

De ommekeer in de brandbestrijding diende zich bij deze kerkbrand bescheiden, maar onmiskenbaar aan. De stad Sint Niklaas schoot te hulp met een nieuw snufje, dat Hulst en de omliggende kernen nog niet bezaten: de brandspuit 3.
Coenraedt Smitberge kreeg daarom in de onheilsnacht van 20 november van het stadsbestuur van Hulst de opdracht om spoorslags met sijn peert naer Sinte Nicolaes te rijden ende versoecken den brandtspuyte geleent te hebben. Met succes, want de ijlbode kreeg er twee mee, met voor elk zes spuitgasten om het vuur so veele mogeleijck was te helpen slissen (blussen) [note]GAH, inv.nr. 437, ende haelen van de waterspuyte van de parochie van Sinte Nicolaes; GAH, Rekening betreffende opbouw en herstel van de door brand verwoeste parochiekerk,  Kerkereekening weegens ’t afbranden van deselve Kerke Aº 1663, fol. 91vo.[/note]. Het inzetten van de twee, toentertijd moderne, brandspuiten uit St. Niklaas redde het kerkgebouw niet, maar maakte toch een verschil. De meegekomen spuitgasten wisten – met gevaar voor eigen leven werd gezegd – het vuur te doven door binnen in het schip te blussen en daarmee de buyck (het middenschip) voor totale vernietiging te behoeden.

Afbeelding 57

(Jan van der Heijden,’brandweerboek’)

Vergeleken met het doorgeven van de brandemmers naar de brandhaard, was de brandspuit zeker een verbetering, maar  wel beperkt. De zogenaamde straalpijp was rechtstreeks op de pompbak gemonteerd en kon alleen naar links en rechts gedraaid worden. De stand van het spuiteinde stond altijd in dezelfde schuine hoek naar boven en limiteerde dus de spuitrichting.  Het apparaat was statisch, want vrijwel altijd zonder wielen. Voor een wisselend bereik diende het logge en zware gevaarte overal naar toe gezeuld te worden. Voor een echt effectief bluswerk zou de spuit door de korte spuitmond zeer dicht bij de brand moeten staan, maar dat was door de intense hitte vrijwel onmogelijk. Bij de kerkbrand van 1663 in Hulst kwam de straal overigens hoog genoeg om de in brand gevlogen balken van de zoldering  van het middenschip van binnen met deze spuit te bereiken.


De benodigde energie voor een effectieve werking van de eerste generatie ‘handbrandpompen’ was bijzonder arbeidsintensief. Om een hoog pomptempo aan te houden moesten de ‘pompslagers’ snel worden afgelost en de pompbak werd nog handmatig met emmers en kuipen gevuld. 
Gemeten naar de bierconsumptie verrichtte het de hele personele inzet in 1663 eerste klas werk; het stadsbestuur had uit dankbaarheid drie halfen (drie-en-een-halve) ton goet bier laten halen van Willem Eversen om voor het volck die in den tooren geholpen hadden 4. De zes ‘pompiers’ van de zo welwillend ter beschikking gestelde brandspuiten van St. Niklaas werden met een etentje bij herbergier Ferdinand Geschier op kosten van de stad evenmin vergeten 5.

                                              Afbeelding 58 (tomcartoon.be)

Laatste updates

Datum

04-08-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

De galerij  ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’ is aangevuld met twee foto’s uit het Zeeuws Archief.

Datum

05-07-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuwe galerij toegevoegd, getiteld ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’, over de adellijke familie Collot d’Escury.

Datum

03-2024

Uit de categorie ‘Historische Fotogalerij’ verplaatst naar ‘Hulst Historisch Kort’:

De fotogalerij Veertig jaar veelkleurigheid over de schilderingen in het katholieke deel van de kerk te Hulst omgewerkt tot artikel.

Datum

01-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuw artikel ‘Hulst 1914-1918’, een neutraal grensgebied in de ‘Eerste Wereldoorlog’.

Datum

12-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over De Heilige Kindsheid uitgebreid met beeldmateriaal en beschrijving van Kindheidsoptochten in de kernen.

Datum

11-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over Casimier Lambin grondig herzien en uitgebreid, met name met aanvullende informatie uit zijn faillissementsdossier.

Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief