3.1 Bij klokkengelui en aanplakking

3.   Augustus: de eerste oorlogsmaand

3.1   Bij klokkengelui en aanplakking

In een buitengewone gezamenlijke vergadering van beide Kamers der Staten-Generaal sprak premier Cort van der Linden bij het uitbreken van de oorlog op 3 augustus 1914 op flinke toon Wij zijn gereed en besloten om onze onzijdigheid en, moet het, ons volksbestaan te handhaven met al onze krachten. De ferme taal kon echter een groot gevoel van opluchting niet verhelen, want Nederland bevond zich in een vergelijkbare en dus even kwetsbare positie als België. De regering kende alleen de oorspronkelijke versie van het ‘Schlieffenplan’, waarbij het Duitse leger ook door Nederlands Limburg zou trekken. Dat de chef van de Duitse generale staf, Von Moltke al jarenlang het plan verknutseld had, liet hij ons land pas op 2 augustus weten met de verzekering om de Nederlandse neutraliteit op de meest stipte wijze te eerbiedigen.
We mochten hiermee onze handen dichtknijpen, want Nederland was – net als België – bepaald niet gereed zoals de minister-president beweerde. Aan een onjuiste inschatting van de internationale situatie lag dit niet. De Minister van Oorlog (zo martiaal heette die functie toen nog!), M. Bosboom, vond op 25 juli (de dag van het Servische antwoord op het Oostenrijkse ultimatum) de situatie op de Balkan zo dreigend, dat hij, op eigen houtje nog wel, een  vooralarm afgaf voor een mobilisatie 1. Koningin Wilhelmina, hyperkritisch als het ging om de (ontoereikende) gevechtskracht van de Nederlandse krijgsmacht, ging dit niet ver genoeg en drong in overleg met de ministerraad aan op verdere militaire maatregelen. De Koninklijke ongerustheid was gegrond: de Nederlandse krijgsmacht was kwalitatief en kwantitatief om te huilen. Het bestond in hoofdzaak uit militie, een leger met vrijwel alleen dienstplichtigen en uit landweer, formaties vrijwilligers van weerbare mannen, een soort reservekorps, dat in tijd van nood onder de wapenen geroepen kon worden. 
Over de omvang maakte trouwens ook Bosboom zich geen illusies. De cijfers, die destijds genoemd werden, ook in de buitenlandsche pers, waren sterk overdreven. Zelfs in de Tweede Kamer waar men, na raadpleging van het eigen archief het vrij nauwkeurig had kunnen weten, giste men dat wij 300.000 man uitbrachten. Begrijpelijkerwijze liet ik de heeren, die mij daarmede aanklampten, maar in het onzekere; onder de gegeven omstandigheden kon het geen kwaad, dat de loslippigen onder hen dat cijfer vasthielden 2. Maar een alternatief was er niet en als er gevochten moest worden, zou het toch van onze Jan Kanon afhangen. Na de oorlogsverklaring van Oostenrijk-Hongarije aan Servië op 28 juli stuurde de regering een officiële neutraliteitsproclamatie naar alle potentiële oorlogvoerenden. Het handhaven van de volstrekte onzijdigheid had absolute prioriteit en iedere hulp aan vluchtelingen bleef hier vooralsnog aan ondergeschikt.

In Hulst luidden, zoals overal in Nederland,  op 31 juli 1914 de kerkklokken en hingen er affiches aangeplakt. Hare Majesteit had haar handtekening gezet onder het Koninklijk Besluit tot algemene mobilisatie. Opmerkelijk, want behalve Servië en Oostenrijk had de 31e juli nog geen enkel land gemobiliseerd. Het Hulsterblad kopte op zaterdag 1 augustus Bij klokkengelui en aanplakking is gisteren door Nederland de volledige mobilisatie van alle lichtingen militie en landweer aangekondigd. Met de oproeping onder de wapenen van de tot de landweer behoorenden, die deel uitmaken van
de landweergrenswacht,
de landweerkustwacht en
de landweerbewakingsdetachementen
kreeg het vlak bij de grens gelegen Hulst indringend te maken met het militaire aspect.

De Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, Treub, jubelde: De wijze waarop zij van stapel liep, ligt nog versch in ieders geheugen. Zij was in een woord onberispelijk. Binnen drie à vier dagen was zij geheel voltooid 3. In Hulst was zij inderdaad op 4 augustus precies op tijd gereed, want de eerste vluchtelingen dienden zich al aan. 
Eerst moest de ‘parate hap’ zelf ondergebracht worden en dat ging hier niet zonder slag of stoot. In Hulst bestond al geen overschot aan woonruimte, maar volgens art. 32 van de Inkwartieringswet rust op de gemeenten en de ingezetenen de verplichting daarvoor het noodige te verschaffen. Voor een gedeelte werd daaraan voldaan door de manschappen bij de ingezetenen in te kwartieren 4. Aan het inlegeren van militairen was niet te ontkomen en het enthousiasme was niet bijster groot. De gemeente moest daarom boven de rijksvergoeding met een bijslag per ingekwartierde militairen per persoon per dag komen om particulieren te porren 5.

Afbeelding 10 (digitaal.dezb.nl record nr. 24162, foto oktober 1914)

Kapitein Mathol de Jong, de commandant van de compagnie van het 14e regiment infanterie uit Middelburg, was met zijn garnizoen in Hulst gelegerd. Hij moest van zijn bijzondere bevoegdheden gebruik maken, d.w.z. onder dwang, om zijn manschappen behoorlijk te kunnen huisvesten, maar toch  lukte dat slechts ten dele. De militairen van dit regiment waren belast met de bewaking van het grensgedeelte tussen Koewacht en Clinge.

Ondanks de inkwartiering bij particulieren was nog lang niet iedereen onder dak en commandant Mathol de Jong maakte gebruik van zijn bevoegdheid om ogenblikkelijk openbare gebouwen te onteigenen en in bezit te nemen 6. Dat gaf de nodige strubbelingen, want  de ambachtsschool en het stadhuis moesten eraan geloven, waarbij de archivaris moest toezien, dat zelfs de archiefruimten werden bevolkt. Ten slotte bleek het toch nog nodig een deel van de manschappen in een tentenkamp direct buiten wallen onder te brengen en diende de ‘longeertent’  in het Galgenbolwerk als veldkeuken en menageloods 7.
Het was dus behelpen met de huisvesting en juist toen met de grootste moeite iedere militair onderdak had gekregen, begon de gestaag groeiende toevloed van vluchtelingen uit België.   

3.2 De eerste vluchtelingen van augustus

Een dubbele poort als vluchtweg

3.2   De eerste vluchtelingen van augustus

Te midden van de ongewone drukte door de toenemende instroom van uitgeweken zuiderburen ‘stoomde’ op dinsdag 4 en woensdag 5 augustus met de tram een bijzondere categorie vluchtelingen de stad binnen: 
Ten gevolge van den oorlogstoestand, hebben alle werklieden van hier en uit de omliggende gemeenten, die in Duitschland verbleven, dat land moeten verlaten. Vooral Dinsdag en Woensdagavond bracht de avondtram er velen aan. Hierdoor loopen nu zeer veel menschen om werk te zoeken, dat in den landbouw thans wel zou te krijgen zijn als het weer niet zo tegenging’ 1.
In het kielzog van George Levin (zie par. 2.1) maakten veel Duitse rijksgenoten, Oostenrijkers en ook heel wat Belgen van Duitse en Oostenrijkse afkomst dat ze uit België wegkwamen, bang voor de  weerwraak. In overvolle treinen kwamen ze via Maastricht en Roosendaal in Nederland aan. Via de laatste plaats kwamen er op 4, 5 en 6 augustus zeker 60.000 tot 80.000 Nederland binnen. De plaatselijke autoriteiten wisten een groot deel van hen ‘spoorslags’ door te sturen naar het Duitse Goch, maar een onbekend aantal verdween in de mêlee en waaierde uit, ook naar Zeeuwsch-Vlaanderen en Hulst 2. Een vijftiental Belgen van Duitse afkomst meldde zich bij binnenkomst in en vertrek uit Hulst netjes bij de plaatselijke autoriteiten aan, maar dat deed niet iedereen 3.
Gezinnen, die ondersteuning behoefden, waren er aanvankelijk nog maar weinig. De eerste, relatief grote groepen vluchtelingen, die zich van meet af aan en voor langere tijd in Hulst en elders vestigden, waren de gegoeden en rijken. Volgens het in september opgerichte Hulster steuncomité kwamen de bemiddelde zuidergeburen vooral uit het ‘Land van Waas’ en met name uit de omgeving van Dendermonde in een gestage stroom naar hier, zodat eind augustus het hele stadje volgepropt was met financieel draagkrachtige Belgen. Zij maakten, naar verluid 1500 in getal, bijna de helft van de eigen bevolking uit 4.

Afbeelding 11 (digitaal.dezb.nl recordnr. 8826; foto Th. van der Biest).

Op het trottoir voor de voorgevels van de drie aaneengesloten panden, die aan de Grote Markt samen het Hotel Brand vormden, is een groep welgestelde mannelijke Belgische vluchtelingen gezeten. Alle hotels en logementen, maar ook woningen van de plaatselijke elite, waren bevolkt met de graag geziene bemiddelde uitgewekenen. Tussen de twee ramen op de eerste verdieping van het middelste pand prijkt aan de muur het symbool van het hotel: Het Bonte Hert.

De meer gefortuneerde gasten namen vanzelfsprekend alleen genoegen met de beste onderkomens en zij kwamen veel gemakkelijker aan logies dan de minder bemiddelden en de militairen. Omdat zij zichzelf konden bedruipen, kon er met hen goed garen worden gesponnen en ze waren dan ook graag geziene klanten bij de neringdoenden. Het commerciële bloed kroop waar het niet gaan kon en al snel werden aan bemiddelde vluchtelingen en gelegerde militairen (veel) te hoge prijzen berekend. Er was een vet gedrukte officiële proclamatie van burgemeester Frans van Waesberghe voor nodig om de prijsopdrijving te beteugelen: voorts worden de handelaars in levensmiddelen ernstig gewaarschuwd zich niet over te geven aan overvraging wat betreft de prijzen voor levensmiddelen ten behoeve van de bevolking en van de weermacht. De waarschuwing hielp echter niet en werd daarom enige keren herhaald met zwaarder verbaal geschut en het vooruitzicht van sancties. Toen zelfs dat nog geen indruk maakte, werden er enige duidelijke voorbeelden  gesteld en dat had veel meer effect 5.
De prijsopdrijving hier was geen op zichzelf staand verschijnsel, maar een symptoom van een landelijke economische crisissituatie. Overal namen mensen het zekere voor het onzekere, stelden hun bezit veilig en hamsterden eerste levensbehoeften. Papieren geld heette niets meer waard te zijn en dit veroorzaakte stormlopen op banken om papieren geld in klinkende munt om te zetten en tegoeden op te vragen. Een deel van deze saldi werd opgepot dat het een lust was en met de rest vormden moeders lange rijen om winkeliers te verlossen van hun voorraden. De prijzen rezen de pan uit, terwijl gemunt geld in ijltempo uit de roulatie verdween. De minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, Treub reageerde met enige economische noodwetten, die de burgemeesters grotere bevoegdheden gaf. Circulaires van hogerhand en daaropvolgende lokale bekendmakingen geven aan dat ook in Hulst de economische situatie verhit was. 
Geschrokken van de economische wanorde, in combinatie met het feit dat Limburg al overlopen werd met vluchtelingen, opteerde het Algemeen Handelsblad van 6 augustus voor een landelijk particulier hulpcomité. Het is al veelzeggend, dat op de tweede dag van de oorlog niet de overheid, maar  particulieren anticipeerden op het naderende vluchtelingenprobleem.  Zij namen de suggestie van het Handelsblad over en stichtten het Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere slachtoffers van den Oorlog, dat vanwege de lange naam Amsterdamsch Comité werd genoemd. Deze commissie zocht in het begin vooral structuur aan te brengen in de wirwar van spontaan ontluikende plaatselijke en provinciale hulpcomités – het zouden er zo’n 500 worden – en hun  contacten met de verschillende overheden te coördineren. Naar goed gebruik moesten collecten de nodige penningen voor de financiering opbrengen, met als eerste gift van regeringswege een schenking van ‘Hare Majesteit’. Het staatshoofd was overigens ook niet te beroerd om een deel van het koninklijk wagenpark ter beschikking te stellen. Hulst en andere grenssteden in de regio zijn regelmatig per ‘royale’ auto aldus bevoorraad.

Afbeelding 12
(Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel IV, nr 155-74)

Frans J.L.M. van Waesberghe, burgemeester van Hulst van 1894 tot 1925.

Zijn bestuurlijke positie was tijdens de Eerste Wereldoorlog niet zo benijdenswaardig. Door het uitroepen van achtereenvolgens de ‘staat van oorlog’ en de ‘staat van beleg’ waren zijn bevoegdheden flink uitgehold. Hij moest wijs zien te worden uit en zich houden aan een groeiende hoeveelheid elkaar vaak overlappende en tegenstrijdige overheidscirculaires. Verrassenderwijze maakte hij geen deel uit van het bestuur van het in Hulst opgerichte plaatselijke steuncomité en stond hij daarom bij de organisatie van de vluchtelingenhulp feitelijk aan de zijlijn.

Amper had de burgemeester grotere bevoegdheden op economisch gebied gekregen of de regering verklaarde de drie zuidelijke provincies en Gelderland bezuiden de Waal op 10 augustus in ‘staat van oorlog’ 6. Het Militair Gezag kreeg nu meer bevoegdheden ten koste van het burgerlijke bestuur, een grondwettelijke beperking van de vrijheid voor iedereen. Het Hulsterblad kondigde af dat eenieder die geen gehoor geeft aan den aanroep of het bevel van een schildwacht, zich aan levensgevaar blootstelt en dat het Militair Gezag aan een ieder heeft verboden, berichten en opmerkingen betreffende militaire maatregelen, hetzij dmv de drukpers, of op andere wijze bekend te maken. De burgemeester had alleen nog het recht van overleg, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de krant van 27 augustus 1914:
De Burgemeester van Hulst maakt, in overleg met de militaire overheid bekend.
1. dat de ingezetenen dezer gemeente verplicht zijn om van de opneming van vreemdelingen in hunne woningen, onmiddellijk kennis te geven ter secretarie dezer gemeente.
2. 
Dat vreemdelingen verplicht zijn ten spoedigste na hunne aankomst te Hulst voor tijdelijk verblijf hunne identiteitsbewijzen ter secretarie te laten viseeren.

Ondanks deze twee verplichtingen bleef de registratie onvolledig en zou even later toch totaal onmogelijk worden toen de hel losbrak na de val van Antwerpen.

3.3 De centrale overheid: traditioneel temporiseren

3.3   De centrale overheid: traditioneel temporiseren

De rol van de regering met betrekking tot de opvang van vluchtelingen in Hulst in de eerste weken is onduidelijk. Veel activiteit, laat staan een beleidslijn van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waaronder ‘Vluchtelingen’ ressorteerde, is uit inkomende ambtelijke correspondentie hier niet te traceren. Dit lijkt een ‘argumentum e silentio’ 1 voor de veronderstelling, dat de overheid de zorg voor vluchtelingen traditiegetrouw nog steeds overliet aan charitatieve particuliere instellingen en lagere overheden. Bemiddelde vluchtelingen waren feitelijk geen probleem. En arme vluchtelingen hoorden volgens de toenmalige denktrant toch tot de armenzorg, er kwam er gewoon een categorie armen bij 2.
Voordat de massale zondvloed aan uitgewekenen losbrak lijkt Hulst in dit opzicht een afspiegeling van de landelijke trend. Van georganiseerde steun door ingezeten was geen sprake en de aanwezigheid van een ’groot aantal gefortuneerde vreemdelingen gaf aan het kleine stadje Hulst zelfs iets levendigs, vond men 3.
Pas als filantropische organisaties en lagere bestuursorganen te kennen gaven het niet meer alleen af te kunnen, kwam de centrale overheid knarsetandend in actie. Lang hoefde het kabinet niet te wachten. De gemeenten in de provincie Limburg zaten begin augustus al meteen met de handen in het haar: De eerste vluchtelingen, afkomstig uit de provincies Belgisch Limburg en Luik, staken al in de eerste oorlogsdagen de Zuidlimburgse grens over. Rond 20 augustus hadden al zo ‘n zesduizend Belgen hun toevlucht in de Limburgse grensstreek gezocht. Zij hadden vreselijke ervaringen achter de rug, waren berooid en velen kwamen in rouw ons land binnen 4.
De commissaris der Koningin in Limburg, G. Ruys de Beerenbrouck, coördineerde als een soort eenmanscomité de toestroom, d.w.z. zo goed en vooral zo kwaad mogelijk improviseren zonder steun van de centrale overheid. Al na een week telegrafeerde hij aan Den Haag, dat Limburg de zorg niet meer alleen kon dragen. Het alarm van de Limburgse gouverneur leidde op 15 augustus tot de ‘ad hoc’ maatregel van premier Cort van der Linden dat in Limburg aanwezige onbemiddelde vluchtelingen op Rijkskosten zouden worden gevoed 5. Bij het vooralsnog uitblijven van een nationale regeling bleef ook Hulst voorlopig van regeringssteun verstoken, terwijl door het oorlogsverloop langzaam maar zeker steeds meer vluchtelingen de stad binnenkwamen. 

Afbeelding 13 (nationaalarchief.nl, collectie Spaarnestad Photo; fotografische kopie van een schilderij van Piet van der Helm.)
Het kabinet-Cort van der Linden (1913-1918), als een eerbiedwaardige groep regenten in de Tweede Kamer poserend. Na de verkiezingen van 1913 bleek noch een meerderheids- noch een minderheidskabinet mogelijk. Het toen gevormde ‘zakenkabinet’ 6 bleef vanwege de Eerste Wereldoorlog vijf jaar in functie. Omdat deze regering Nederland uit de oorlog wist te houden kwam het er qua waardering relatief goed van af. De houding tegenover en aanpak van de immense vluchtelingenstroom was echter veel minder fraai. Men kwam eigenlijk pas in actie uit angst voor een groeiende anti-Duitse stemming door de verhalen over de Duitse wreedheden, die de uitgewekenen meenamen en omdat de militaire commandanten in de zuidelijke provincies steen en been klaagden over de  grote schare vluchtelingen, die het handhaven van de landsverdediging in ernstige mate belemmerden.

3.4 Meer drenkelingen en wrakstukken over de grens

3.4   Meer drenkelingen en wrakstukken over de grens

De toestroom van vluchtelingen in de drie zuidelijke provincies en dus ook in Hulst was een afspiegeling van het oorlogsgewoel in België.
Na de val van Luik was er geen houden meer aan. Per dag kwamen ca. 500(!) Duitse troepentreinen België binnen, zodat daar in korte tijd meer dan 1 miljoen man aan de strijd deelnam. Een nieuw offensief op 18 augustus brak de weerstand van het Belgische leger definitief en regering en leger werden ijlings naar het veilig geachte Antwerpen overgebracht. Brussel werd daarmee op 20 augustus onverdedigd overgegeven en de systematische verwoesting van de Naamse forten was slechts een kwestie van tijd. Het gebruikte geschut, kaliber Dikke Bertha was dermate zwaar, dat het onheilspellende gerommel van de naderende artillerie hier in de regio al werd gehoord. 
In de nacht van 24 op 25 augustus, Namen was die dag gevallen en gebrandschat, schrok Hulst wakker van een twijfelachtige primeur in de geschiedenis van de militaire oorlogvoering: de eerste bomaanval door middel van een zeppelin. Boven Antwerpen verscheen nagenoeg geruisloos een zeppelin, van waaruit negen bommen op de stad werden gegooid.  Dit zou tot aan de overgave van de stad nog ettelijke keren gebeuren en droeg bij tot toenemende paniek onder de Belgische burgerbevolking.
De 22e augustus nam het Hulsterblad een citaat uit De Tijd over: ‘s Avonds reeds maakte een algemeene schrik zich van den bevolking meester. In Brussel en Antwerpen kwamen treinen vol vluchtelingen aan uit de richtingen Tirlemont, Aerschot en Diest. Ook over de Nederlandsche grens vluchtten honderden Belgen de provincie Noord-Brabant binnen. In Brussel kwam weldra het bericht dat de groote slag was begonnen en de Belgen de nederlaag hadden geleden. In onze streek aangekomen vluchtelingen deden verschrikkelijke verhalen. Alles was gevlucht op den uitroep van wijkende soldaten ‘Vlucht, vlucht! De Pruisen’ In woeste vaart stormde het arme volk vooruit, velen in nachtgewaad, op bloote voeten, alles achterlatende om te trachten het leven te redden. Onmenschelijke daden zouden bedreven zijn door Duitsche cavaleriepatrouilles, die niemand zouden gespaard hebben Intusschen is in het Noorden van België het Duitsche leger nog steeds voortgerukt en heeft het belangrijke versterkingen gekregen.
Barbaarse terechtstellingen van burgers en vernietiging van cultuurgoed gingen door. Andenne, Tamines, Dinant, Aarschot en vooral Leuven zijn beruchte voorbeelden. In totaal kan Duitsland verantwoordelijk gesteld worden voor de opzettelijke dood van zo’n 5000 burgers. In Hulst kwamen nu beduidend meer vluchtelingen binnen, behalve uit het Waasland nu ook uit de frontgebieden en met name uit de hoofdstad zelf en haar voorsteden Anderlecht, Etterbeek, Jette St. Pierre, Laken en Schaerbeek 1.
Vanaf de 21e augustus waren alle actieve korpsen van de Duitsers naar zuidelijke richting afgebogen en de 23e bereikten  de eersten de grens met Frankrijk. De ‘Slag aan de Marne’ stond op het punt van beginnen. Nu het zwaartepunt van de oorlog naar Noord-Frankrijk was verschoven werd de ‘Sinjorenvesting’ Antwerpen niet alleen hét operationele verdedigingswerk en ravitailleringspunt, maar ook het nationale symbool voor heel bang België.

Afbeelding 14 (magazine Lectures pour vous).

Om Antwerpen en zijn fortengordel in te kunnen nemen maakten de Duitsers onder meer een omtrekkende beweging om de Schelde over te steken in Dendermonde. Hoewel er in de stad geen Belgische militair meer te bekennen was en het gros van de inwoners de wijk had genomen, waren de Duitsers – zoals steeds – vreselijk bang voor sluipschutters. Op 4 september dreven zij een aantal achtergeblevenen als een menselijk schild door de straten en de dag daarna staken ze de stad systematisch huis voor huis in brand. Dendermonde was slechts een van de vele steden, die zwaar te lijden hadden onder de gruweldaden van de nietsontziende aanvaller.

3.5 Nolens Volens: het Rijk tegen wil en dank

Een dubbele poort als vluchtweg

3.5. Nolens Volens: het Rijk tegen wil en dank

Met het verstrijken van augustus kon de Nederlandse regering zich met goed fatsoen niet meer afzijdig houden. Door het aanzwellende aantal vluchtelingen was een humanitaire ramp nabij, de lokale overheden konden het financieel en organisatorisch niet meer bolwerken en het groeiende aantal Belgen was een sta-in-de-weg voor het militaire apparaat in de drie zuidelijke provincies.
De snelle succesvolle Duitse opmars in België baarde het Nederlandse opperbevel grote zorgen en generaal C.J. Snijders oefende onafgebroken pressie op de regering uit voor een totale ontruiming van vluchtelingen in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland.
Verder was het overduidelijk dat de beschamend lage overheidsbijdrage voor onbemiddelde vluchtelingen in Limburg, inmiddels zo’n zesduizend personen, volstrekt onvoldoende was en overigens niet alleen daar. De hulpverlening op gemeentelijk niveau werd in de hele zuidelijke grensstreek steeds problematischer. Onder de uitgewekenen bevonden zich behoorlijk wat ongewenste elementen, verdachten van roof en diefstal en deze lieden van bedenkelijk allooi mengden zich onder de fatsoenlijken en zorgden voor een aantasting van de openbare zeden. Zij konden dus maar beter worden opgeborgen. Naarmate de Duitsers in België oprukten en hun daarmee gepaard gaande wreedheden via de vluchtelingen hier steeds indringender bekend werden, groeide bij de overheid de angst voor toenemende anti-Duitse stemmingmakerij. 
In Het Hulsterblad van 22 augustus lezen we daarover Aan de bevolking van Hulst. De strikte neutraliteit, die door Nederland gehandhaafd wordt, eischt dat betuigingen van sympathie met en antipathie tegen een der oorlogvoerende landen worden vermeden. Ik wensch andermaal de burgerij met nadruk hierop de wijzen De burgemeester Frs van Waesberghe.
Het diplomatisch geformuleerde oorlogvoerende landen betekende natuurlijk Duitsland en de Limburgse Commissaris van de Koningin Ruys de Beerenbrouck was op dit punt duidelijker Zonder dat nog gesproken kan worden van opruiing, ontstaat door de verhalen van de gevluchten eene anti-Duitsche stemming onder de bevolking en zou eene verbittering gewekt kunnen worden, welke gevaarlijk werkt (…) 1. De aanblik van al die ontredderde vluchtelingen verergerde de toch al anti-Duitse houding van de Nederlandse bevolking en het kabinet vreesde, dat de geringste aanleiding (met name) Duitsland ertoe zou kunnen brengen ons land aan te vallen. Het Militair Gezag, primair voor alles verantwoordelijk, moest van rellen en opruiing niets hebben. Het wilde daarom het liefst helemaal geen vluchtelingen in de drie zuidelijke provincies.
Door al deze omstandigheden gedwongen kwam het kabinet eind augustus met twee structurele maatregelen, die de opvang van de vluchtelingen blijvend hebben beïnvloed.

1.
Op 25 augustus ontving Hulst een circulaire betreffende de inrichting van een interneringskamp voor Belgische militairen in de legerplaats Oldebroek in Gelderland en dat het IIIe gesticht van de Rijksinrichting Veenhuizen – de bekende locatie straf- en opvoedingskampen in Drenthe – in de loop van september voor ongewenste burgervluchtelingen in gebruik zou worden genomen 2.

Afbeelding 15 (Atlas Van Stolk, museum Het Schielandshuis, Rotterdam. Lithografie uit 1827 van Boëns naar H.V. Geelen).
Zicht op het zgn. derde gesticht in de buurschap Veenhuizen in Drenthe, waar de ‘Maatschappij van Weldadigheid’ de lastigen onder de armlastige Nederlanders (bedelaars, landlopers, vondelingen, wezen) onder dwang wilde heropvoeden tot zelfstandige boeren. In 1914 fungeerde dit oude (nu niet meer bestaande) gebouw als ‘rijkswerkinrichting’, voor mannen, die veroordeeld waren voor overtredingen. Deze locatie werd in augustus 1914 aangewezen als interneringskamp voor specifieke Belgische vluchtelingen, die men een gevaar achtte voor de openbare orde en zeden. Tegelijkertijd werd in het Gelderse Oldebroek een barakkenkamp gebouwd om Belgische militairen te interneren. Het niet-vrijwillige, sobere en strenge karakter van deze eerste kampen stond model voor alle ‘opvangskampen’ van regeringswege.

Hierbij was de aanbeveling opgenomen om weigeraars onder de vluchtelingen met uitzetting te dreigen. Ofschoon nog zeer voorlopig tekende zich hiermee de toekomstige beleidslijn af om armlastige en dus lastige vluchtelingen onder te brengen in aparte regeringskampen. De  bemiddelde uitgewekenen  daarentegen werd geen strobreed in de weg gelegd. De Dubbele Poort als vluchtweg doemde op.

2.
Voor de organisatie van de kampen en de uitwendige veiligheid van ons land kwam de overheid met een tweede maatregel Toen in de volgende dagen de Duitsche vloedgolf geleidelijk meer drenkelingen en wrakstukken over onze grens begon te werpen, waaronder zich tot krijgsdaden bekwame elementen bevonden, werd het noodig ten einde te voorkoomen dat van uit ons land handelingen zouden worden ondernomen, in strijd met onze onzijdigheid, het militair gezag, met voorbijgang van het burgerlijk gezag, bevoegdheden te verleenen, die het in staat zouden stellen, waar noodig, op staanden voet doeltreffende maatregelen te nemen 3. Kortweg betekende dit voor Hulst en alle andere grensgemeenten in de drie zuidelijke provincies vanaf 29 augustus de ‘staat van beleg’.
Was met de staat van oorlog het civiele bestuur al eerder grotendeels door de militaire autoriteiten overgenomen, nu had het plaatselijk bestuur niets meer te vertellen en mocht alleen uitvoeren ‘in naam van’. Als voorbeeld hiervan een proclamatie van burgemeester Van Waesberghe:
Door het militair gezag in de in staat van beleg verklaarde gemeenten is bepaald dat brieven, briefkaarten niet anders mogen worden geschreven dan in de Nederlandsche, Fransche, Duitsche en Engelsche taal. Dat geheimschrift verboden is dat geen brieven enz. worden verzonden waarop niet duidelijk geschreven is de naam van de afzender.
Het effect voor zowel de ingezetenen als de vluchtelingen hier was groot.
– De uitvoer van goederen en het inslaan van grote voorraden was aan banden       gelegd of zelfs verboden.
– Vee weiden langs de grens mocht niet meer.
– Alle paarden moesten worden geregistreerd in verband met mogelijke 
   confiscatie.
– De militaire commandant kon winkelsluiting gelasten, overgaan tot
  rantsoenering en het verblijf ontzeggen in gebieden, die vielen onder de ‘staat van beleg’.

De 8e september werd de staat van beleg uitgebreid tot heel Zeeuwsch-Vlaanderen, het grootste deel van Noord-Brabant en Limburg. Op dat moment was Hulst inmiddels overspoeld met de eerste grote golf van vooral onbemiddelde vluchtelingen. Meldden zich tussen 20 augustus en 1 september gemiddeld nog achttien personen per dag, op 4 september stonden er plotseling 240 op de stoep, de dagen erna gevolgd door nog veel meer bange ontheemden. Het binnendruppelen was voorbij.

Afbeelding 16 (nimh-beeldbank.defensie.nl, objectnr. 2155_015550, collectie Fotoafdrukken Koninklijke Landmacht).

Geïnterneerde Belgische militairen achter een dubbele prikkeldraadversperring in het interneringskamp op het terrein van de legerplaats Oldebroek in Gelderland. Het was een van de permanente inrichtingen als vervanging van de provisorische internering van uitgeweken militairen van de oorlogvoerende landen, veelal Belgen, in de eerste weken van de oorlog. Het kamp kwam in januari 1915 in gebruik. Van september 1914 tot januari 1915 was Oldebroek in gebruik voor de opvang van burgervluchtelingen uit België, met name voor de armsten, onder wie zich niet de meest beschaafde elementen bevonden.

4.1 Waas over het Waasland

4.1   Waas over het Waasland

In augustus 1914 was het aantal vluchtelingen uit België naar Hulst weliswaar  gestaag toegenomen, maar desondanks kwam de massale uittocht van bewoners van het Land van Waas op 4 september en de dagen erna totaal onverwacht en dus was men er niet op voorbereid. 
Naar de oorzaak van de uittocht kon Het Hulsterblad op 7 september slechts gissen: Over de toestand der laatste dagen werden geen tijdingen meer ontvangen. Tot Donderdag heeft men hier en in de omgeving dagelijks kanonschoten gehoord, maar niemand, ook niet de uit België komende personen, weet te zeggen wat er gaande is. Gisteren namiddag (d.i. 4 september) zijn hier vele vluchtelingen aangekomen uit den omtrek van Dendermonde, welke stad door de Duitschers zou zijn bezet. De editie van 12 september berichtte hier verder over: Die stroom van uitwijkelingen duurde den ganschen nacht en de volgende dagen voort, doch wies op schrikbare wijze Maandag (7 september), toen in St. Nicolaas de nadering van den vijand werd gealarmeerd. Wat de uittocht precies in gang had gezet, is niet zeker. Misschien was een gerucht van de optrekkende Duitse gevechtsmachine naar het noordwesten van België al voldoende. Feit is wel, dat er als voorbereiding op de verovering van Antwerpen  een omtrekkende beweging plaatsvond, in het kader waarvan Dendermonde op 4 september werd ingenomen. Dit ging met de gebruikelijke gruweldaden gepaard tegenover in de stad achtergebleven bewoners.
Waar het ook aan gelegen heeft, een deel van de bevolking van het Land van Waas stortte zich over de grens van oost Zeeuws-Vlaanderen. Met een Nederlandse regering, die tegen zijn zin en weinig beleidsmatig het vluchtelingenprobleem nog steeds eerder aanzag dan aanpakte, lag er in Hulst  geen rampenplan klaar. Omdat er ook vanuit het gemeentebestuur een initiatief achterwege bleef, kwamen enige notabelen op zaterdagmorgen 5 september tijdens hun koffie-uurtje in actie, begaan met het lot der honderden vluchtelingen, die Vrijdagmiddag en geheel den nacht uit de omstreken naar hier kwamen toe gestroomd. Zij lieten een omroeper bij bekkenslag door Hulst rondgaan om stadgenoten uit te nodigen voor een oprichtingsvergadering om 12.00 uur van een steuncomité 1. 
Op deze bijeenkomst werd meteen een bestuur gevormd, bestaande uit bierbrouwer Henri Maertens, voorzitter; deurwaarder August Poppe, secretaris-penningmeester en arts George Vogelvanger, tweede secretaris. Burgemeester, militaire commandant, deken-pastoor en predikant werden slechts eereleden, zodat de burgerlijke overheid, het militaire gezag en de kerk buiten de organisatie stonden. Met name de buitenspel-positie van burgemeester Frans van Waesberghe was ongewoon; in vrijwel alle latere Zeeuwse steuncomités was de burgemeester de feitelijk leidinggevende. En zelfs waar een comité ontbrak, nam de burgervader, al dan niet met wethouders deze taak op zich 2. Later zou blijken dat deze afwijkende structuur van de hulpverlening voor specifieke problemen zou zorgen.
Hulst was de eerste gemeente in Zeeland, waarin door middel van een plaatselijk comité voor de vluchtelingenopvang werd geprobeerd enige structuur in de chaos aan te brengen. Dergelijke burgerinitiatieven werden in Zeeland pas genomen vlak voor of tijdens de grote uittocht als gevolg van de aanval op Antwerpen begin oktober.

Afbeelding 17 (foto uit privébezit Willem August Poppe).

August Clemens Marie Poppe (1871-1932) was deurwaarder bij het kantongerecht in Hulst  en bij het arrondissementsgerecht te Middelburg en in de lokale politiek een tijdlang gemeenteraadslid. Hij was een van de drie  initiatiefnemers voor de oprichting van een steuncomité voor Belgische vluchtelingen in Hulst. In deze organisatie bleek hij de belangrijkste stuwende kracht, ook toen na verloop van tijd de belangstelling en inzet bij de andere comitéleden en de aangestuurde vrijwilligers verflauwde.

Het organisatietempo van de comitéleden lag op de dag van oprichting erg hoog, want anders dan in augustus was het aantal nu behoorlijk veel groter en  bevatte het veel meer berooide vluchtelingen. De taken werden per tweetallen comitéleden verdeeld. Twee van hen regelden een snelle  huis-aan-huiscollecte en organiseerden de opvang voor de komende nacht. Zij zochten hiertoe dames met naaimachines aan voor het maken van stroozakken met katoenen overtrek en hoofdkussen van kaf en de spontaniteit was zo groot dat men ‘s avonds kon beschikken over 64 bedden met peluws en behoorlijk deksel (dekens). Een ander comité-duo had drie ongebruikte bovenlokalen van de openbare lagere school in de Lange Bellingstraat en de getuigenzaal van het Kantongerecht in ‘s Landshuis in de Steenstraat losgekregen als slaapgelegenheid. De zoektocht naar nachtverblijven viel niet mee, want vrijwel alle (min of meer) geschikte onderkomens waren bezet door militairen en meer gegoede vluchtelingen. Een paar dagen later kwam ook nog het wachtlokaal van de marechausseekazerne achter ’s Landshuis ter beschikking 3.
Voor de inwendige mens was de remise van bestuurslid George Vogelvanger herschapen in een gaarkeuken annex schaftlokaal. Van de opbrengst van de collecte, ƒ. 501,81 en Bfr. 445,45 genoten die avond 57 mensen een warme maaltijd. ‘s Anderendaags was het aantal bedden door nijvere handen gekomen op het aantal van 128, elk bed bestemd voor twee personen (sic!).
Spoedig werden nog twee  hospitaaltenten, een voor zieken en kraamvrouwen en een voor besmettelijke ziekten opgesteld in een der bolwerken.

Vanaf de dag van oprichting werden de door het comité onderhouden onvermogende vluchtelingen netjes ingeschreven op een Lijst van personen aan wie nachtverblijf is verleend. Dit register loopt ononderbroken door tot 8 oktober 1914, de dag dat Hulst werd overspoeld door de  gigantische exodus als gevolg van de beschieting van Antwerpen. Met zo’n  zondvloed aan mensenmassa’s was er aan het administreren van behoeftige vluchtelingen geen beginnen meer aan. De bemiddelden onder hen werden werden nog wel  ingeschreven in het ambtelijke verblijfregister voor vreemdelingen, waarvan het steuncomité een duplicaatlijst bijhield. Onbemiddeld en bemiddeld bleven dus aparte rubrieken van uitgewekenen. 
Op zondagmorgen 6 september konden de gevluchte Belgen, uit dankbaarheid voor de tijdige vlucht, de behouden aankomst en gastvrije ontvangst meteen ter kerke. Het rooms-katholieke deel van de ‘simultaankerk’ bleek door de grote toeloop naar de diensten, vooral de hoogmis, te klein en het Hulsterblad kondigde aan dat op zondag 13 september een speciale mis voor de gevluchten zou worden gehouden.

Afbeelding 18 (beeldbank.cultureelerfgoed.nl documentnr. 3628; foto uit juli 1919). 

In 1914 was de Willibrorduskerk nog een ‘simultaankerk’, d.w.z. tegelijk (simultaan) in gebruik door verschillende geloofsgemeenschappen, in dit geval katholieken en gereformeerden. Om dit mogelijk te maken was het gebouw d.m.v. een turfmuur in twee gedeelten gescheiden. De katholieken hadden het gedeelte met het koor en de dwarsschepen in gebruik. Op de foto is het zicht gericht uit het koor naar het westen, waar de doorkijk onder de spitsboog naar de hoofdingang is verdwenen door de scheidingswand. De kerkgangers konden slechts beschikken over de helft van de ruimte van het kerkgebouw, zodat er door de toeloop van de Belgische vluchtelingen regelmatig te weinig plaats was en er in extra missen werd voorzien. Het katholieke deel was op alle wanden voorzien van veelkleurige schilderingen.

Toen na 8 september 1914 de stroom inkomende vluchtelingen duidelijk was afgenomen, kwam het comité voor de tweede keer bijeen voor een eerste evaluatie. Het bestuur ging vanaf nu als koepel fungeren met in zijn portefeuille algemeen beleid, administratie en toezicht. De leden werden in drie ‘subcomités’ – voor voeding, legering en doorzending – ondergebracht 4.
Door het bestaan van het steuncomité werd voor de vluchtelingen de officieuze ‘Dubbele Poort’ een officiële. Bij de aankomst van trein en tram en aan de invalswegen vingen leden van het subcomité voor doorzending hen meteen op. Welgestelden behielden de vrijheid om zelf een onderkomen te vinden, desgewenst met hulp van het comité. De onbemiddelden kwamen direct en niet vrijblijvend  onder de hoede van het comité.
In het Verblijfregister, de duplicaatlijst hiervan en de lijst voor het nachtlogies van het comité zijn aanvankelijk de beroepen nog aangegeven in een karakteristieke poging te schiften naar sociale status. Zelfs binnen een beroep zocht men nog naar nuances. Het merendeel van de Waaslanders, dat hier zijn heil zocht was werkzaam in de ambachtelijke sfeer, kleine nering en in huishoudelijke dienst 5.
Ten behoeve van de bemiddelde vluchtelingen, wier aantal in Hulst op dat moment veel groter was dan de minder kapitaalkrachtigen, zorgde men ervoor – niet in de laatste plaats ten  bate van de plaatselijke economie – dat Belgisch bankpapier en in België gangbaar goud- en zilvergeld kon worden ingewisseld bij L.S. van Waesberghe-Janssens, als correspondente van de Nederlandsche bank 6.

Afbeelding 19 (Hulst in oude ansichten, deel 1; foto uit 1914).

De Belgische vluchtelingen konden hun geld wisselen bij het wissel- en effectenkantoor van Levinus van Waesberghe aan de westzijde van de Grote Markt. Van links naar rechts op de achtergrond: het  bankgebouw, de woning van August Poppe (beide zijn afgebroken), het lagere witte huis van Pieter Joseph Brand, de drie geschakelde panden, die samen het hotel Brand vormden en ten slotte uiterst rechts hotel-restaurant De Korenbeurs. Onder de grote groep Belgische uitgewekenen bevinden zich Nederlandse militairen, waarschijnlijk om een oogje in het zeil te houden.

4.2 Rood onderstreept en blauw aangestipt: de gedecentraliseerde overheidstrechter

Een dubbele poort als vluchtweg

4.2.  Rood aangestreept en blauw aangestipt: de gedecentraliseerde overheidstrechter

Al was burgemeester Van Waesberghe niet betrokken bij de directe hulpverlening van het steuncomité, hij diende wel de besluiten in het kader van het zich ontplooiende centrale overheidsbeleid betreffende de Belgische vluchtelingen uit te voeren. Overigens was zijn gezag  op grond van de eind augustus afgekondigde staat van beleg volkomen ondergeschikt aan het  Militair Gezag, wiens  beslissingen ook de Belgische vluchtelingen konden aangaan. De landelijke overheid en het Militair Gezag zagen de behoeftige Belgen het liefst  snel mogelijk weer naar huis gaan, maar het verloop van de oorlog wees op het tegenovergestelde. De eerste anderhalve maand oorlog was een aaneenschakeling geweest van steeds nieuwe golven doodsbange zuiderburen, die hun land ontvluchtten vanwege de  met veel gruwelen gepaard gaande opmars van de Duitsers. Veel animo om terug te gaan naar België was er niet bij en er zat niets anders op, dan zich in te stellen op het verspreiden van de ballingen over het land. Hiervoor werd de omgekeerde bestuurlijke overheidstrechter geïntensiveerd. De ministeriële circulaires van de direct betrokken bewindslieden Cort van der Linden, Bosboom en Treub 1 gingen via het tweede echelon, de Commissarissen der Koningin in de provincies, naar de burgemeesters in hun gemeenten. Deze gedecentraliseerde trechter was was de geijkte weg. Rechtstreekse post uit Den Haag aan de gemeente kwam er alleen in geval van uiterste spoed en bij reprimandes. Omgekeerd dienden de burgemeesters de van regeringswege verlangde informatie niet rechtstreeks aan Den Haag, maar aan het provinciebestuur te richten. De overvloedige ‘herfstmaandcorrespondentie’ in 1914 tussen de achtbare heren Van Waesberghe en de Commissaris van de Koningin in Zeeland, H.J. Dijckmeester, geeft een geschakeerd beeld van deze wijze van communiceren 2.

Afbeelding 20 (eerstewereldoorlog.nu)
De  regering moest vanwege de grote aantallen vluchtelingen in september 1914 inderhaast improviseren, want de voorziene grote ‘vluchtoorden’ moesten nog gebouwd worden. Ieder gebouw met een dak en grote omvang werd in principe goed bevonden en zo kwamen de ellendigen terecht in een allegaartje van onderkomens: fabriekshallen, pakhuizen, leegstaande militaire barakken en zoals op de foto in een kassencomplex in Gouda.


De eerste instroom van betekenis van behoeftige Belgen op 4, 5 en 6 september 1914 noopte burgemeester Van Waesberghe op de 6e drie vragen aan Middelburg te telegraferen: Kunnen onvermogende vreemde vluchtelingen voor rijksrekening door gemeente worden gehuisvest, gevoed en daarna doorgezonden worden naar kamp Oldebroek zooja op welke wijze. De burgervader had dus al goede nota genomen van de missive betreffende de oprichting dit kamp. Twee dagen later kwam er een onbevredigend half antwoord uit Middelburg:
Verzoeke telegrafische opgave van het aantal vluchtelingen in Uwe gemeente die voor opzending naar Oldebroek in aanmerking zouden kunnen komen gevraagde inlichtingen zullen na raadpleging minister van oorlog verstrekt worden. Opzenden kon blijkbaar wel, maar over financiering van rijkswege tot het moment van opzending werd niet gerept. Het Hulster comité verstrekte aan de burgemeester netjes de gegevens en de gemeente seinde per omgaande Voor opzending naar Oldebroek komen tot op dit oogenblik in aanmerking 43 volwassenen, waaronder 24 vrouwen, en 52 kinderen.
De 9e september ontving het plaatselijke telegraafkantoor een telegram met een uitgebreider antwoord uit Den Haag op de vraag van de burgemeester van Hulst:
Ik heb de eer U mede te deelen, dat eene regeling in voorbereiding is om vluchtelingen uit België, die niet in staat zijn in hun eigen behoefte te voorzien voorloopig onder te brengen in een vluchtoord te Veenhuizen. Een eerste transport zal vermoedelijk kunnen geschieden op 15 September a.s., wanneer daartoe op dien datum reeds een voldoend aantal bij elkaar is. De lieden moeten daartoe verzameld worden op een centraal punt, waartoe Vlissingen wordt aangewezen. Vandaar gaat de reis onder militair geleide op rijkskosten naar de bestemming. Ik noodig U uit c.q. de maatregelen te nemen, om de aankomende onvermogende vluchtelingen tot 14 september in Uwe gemeente onderdak en verzorging te doen vinden. Het Rijk neemt daarvoor geene kosten voor zijn rekening. Op 14 September zouden de menschen dan onder geleide van b.v. een veldwachter naar Vlissingen kunnen vertrekken. De geleider zal voorzien moeten zijn van eene lijst, waarop de namen en verdere gegevens voorkomen, welke lijst te Vlissingen zal zijn in te leveren bij den Burgemeester ter overhandiging aan het militair geleide. Ik verzoek U tevens, er zoo mogelijk voor te willen zorgen, dat de menschen voor het vertrek naar Vlissingen worden gevaccineerd. Wil mij voortdurend telegraphisch op de hoogte houden van het getal der aankomende vluchtelingen, die voor opzending in aanmerking komen, opdat ik beoordeelen kan, of een eerste transport op 15 september bijeen kan zijn. Bij verandering van datum ontvangt U bericht 3.

De centrale overheid had wel veel noten op haar zang, maar de bijbehorende vergoeding om ze uit te voeren ontbrak nog steeds.
Wat betreft het inenten van de op te zenden vluchtelingen bood het geneeskundig personeel van het militaire contingent in Hulst een welkome uitkomst. Uit voorzorg werd er al gevaccineerd sinds er sprake was van steeds grotere opeengepakte mensenmassa’s van velerlei allooi. Men was ‘als de dood’ voor besmettelijke ziekten en vooral voor tyfus. Met het inenten hoopte men tevens te voorkomen, dat de staat van paraatheid van het leger in gevaar werd gebracht. Dit gevaar bleek reëel, toen niet veel later in het vluchtelingenkamp Hontenisse de gevreesde tyfus uitbrak 4.
Het op 8 september aangekondigde transport, zo liet de provinciehoofdstad weten, ging door: Burgemeester Hulst. Er gaat maandagmorgen 8.20 een extra trein van Vlissingen naar Veenhuizen zorg voor vervoer naar Vlissingen op morgen zie mijn schrijven van 9 September no 3932. Mocht het beter schijnen de menschen maandagmorgen per eerste boot naar Vlake te vervoeren wil dan seinen aan militairen commandant te Vlissingen met verzoek extra trein te Vlake te laten stoppen en voorts aan Burgemeester Commissaris Koningin Dijckmeester.
Hulst seinde voor de zekerheid nog even het definitieve aantal: Morgen vertrekken vijf gehuwde vrouwen met zeven kinderen voor Veenhuizen per eerste boot naar Vlake wilt extra trein doen stoppen Vlake Burgemeester van Waesberghe.
Dit lage aantal wekte bevreemding in Veenhuizen en Den Haag werd ingelicht. Een standje aan het adres van de Commissaris van de Koningin in Zeeland was het gevolg, maar hij schoof dit handig via de trechter naar beneden door: Zijne Excellentie de Minister van Oorlog deelde mij mede, dat de regeeringscommissaris in Veenhuizen bericht heeft, dat er beduidend minder vluchtelingen te Veenhuizen zijn aangekomen dan in vooruitzicht was gesteld. Na een door mij ingesteld onderzoek is mij gebleken dat uit Uwe gemeente met den extra trein naar Veenhuizen zijn vertrokken 5 vrouwen met 7 kinderen. Ik heb de eer U te verzoeken mij wel te willen mededeelen, waarom de andere volgens Uw bericht in Uwe gemeente aanwezige onvermogende vluchtelingen niet mede zijn vertrokken.
Ook de burgervader kon de zwarte piet doorspelen, want per slot van rekening had hij alleen maar de opgave van het plaatselijk steuncomité alhier gekregen. De reden was overigens heel reëel en legitiem: veel Belgen waren al naar hun woonplaats teruggekeerd. Daarom vertrok maandag 14 september uit Hulst voor de eerste keer een wel heel klein groepje vluchtelingen naar het verre ‘regeringskamp’ Veenhuizen, onder geleide van de Hulster gemeenteveldwachter Wijnacker en volgens de instructie van de circulaire van 9 september ingeënt. Op de registratielijsten van het steuncomité en de verblijfsregisters komen we de doorgezonden vluchtelingen nog tegen: met een rode streep uitgeboekt en met een blauwe stip gevaccineerd verklaard.

Het was eind september nog maar een kwestie van tijd, voordat Antwerpen, het laatste bolwerk, in Duitse handen zou vallen. De Nederlandse regering hoefde niet helderziend te zijn om te beseffen wat de val van de stad voor vloedgolf aan vluchtelingen dit met zich mee zou brengen. Desondanks  zinspeelde het kabinet-Cort van der Linden nog steeds op een beperkt verblijf van de burgervluchtelingen. Deze aarzelende en niet anticiperende opstelling leidde tot ondoelmatige en ontoereikende maatregelen, die snel door de actualiteit zouden worden achterhaald. 

Aan de vooravond van de val van Antwerpen (9 oktober 1914) was de centrale overheid niet verder gekomen, dan het besef, dat meer permanente opvang van vluchtelingen nodig was, maar die faciliteit was er vrijwel niet.

Afbeelding 21 (GAH Verblijfsregister Hulst)
Een bladzijde met de inschrijving van vluchtelingen – verreweg de meesten waren afkomstig uit het Waasland – die eind augustus 1914 een goed heenkomen in Hulst hadden gezocht. Op het moment, waarop zij later naar een van de regeringskampen werden doorgezonden, kwam er een rode streep bij hun naam (= doorgestuurd) en een blauwe stip (= gevaccineerd) bij hun inschrijvingsnummer te staan.

4.3 De particuliere trechter

4.3   De particuliere trechter

Op 11 september 1914 besloot het bestuur van het Hulster comité zich aan te sluiten bij het Amsterdamsch Comité (zie par. 3.2). In de geest van dit comité nam het Hulster steuncomité in zijn vergadering van 15 september een voorstel aan om het regionale centrum voor vluchtelingen te worden door omliggende gemeenten te bewegen subcomités van Hulst te vormen. Deze subcomités zouden dan vluchtelingen in hun gemeenten opvangen, liefst nog dezelfde dag doorsturen en hoogstens één nacht onderdak verlenen. Net als hier zou een collecte de comité-kassen moeten spekken, zo nodig ook die van Hulst.
Het initiatief had succes. Sint Jansteen, Graauw, Clinge (met Nieuw-Namen) en Koewacht traden toe en wezen afgevaardigden voor de vergaderingen aan. Stoppeldijk trad aanvankelijk toe, maar stapte er later weer uit.

Inmiddels was ook op provinciaal niveau de particuliere opvang van vluchtelingen meer gestructureerd. In Zeeland was daartoe eind augustus het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland opgericht. De meeste comité’s werden lid van deze koepel, maar dat van Hulst niet 1.
Naast de overheid was nu een tweede, particuliere, trechtervorm ontstaan: Het Provinciaal Comité, met zetel te Middelburg, centraliserend en intermediair opererend tussen het ‘Amsterdams Comité’ en de vele plaatselijke steuncommissies. Voorzitter was Jhr. E.A.D de Casembroot. K.J.A.G baron Collot d’Escury uit Hontenisse had zowel in het Provinciaal Comité zitting als in het Amsterdams Comité.

Afbeelding 22
(digitaal.dezb.nl recordnr. 153198)


Uitsnede uit een foto uit 1907 met de burgemeesters van Oost-Zeeuws-Vlaanderen t.g.v. het bezoek van koningin Wilhelmina.

In vol ornaat is hier gezeten Karel Jan André Guyon baron Collot d’Escury (1858-1929), burgemeester van Hontenisse (1893 -1929). Zoals het de adel betaamt figureerde hij in allerlei maatschappelijke functies, zoals in het Provinciaal Comité tot hulpverleening aan vluchtelingen in Zeeland.

Noblesse oblige!

Laatste updates

Datum

04-08-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

De galerij  ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’ is aangevuld met twee foto’s uit het Zeeuws Archief.

Datum

05-07-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuwe galerij toegevoegd, getiteld ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’, over de adellijke familie Collot d’Escury.

Datum

03-2024

Uit de categorie ‘Historische Fotogalerij’ verplaatst naar ‘Hulst Historisch Kort’:

De fotogalerij Veertig jaar veelkleurigheid over de schilderingen in het katholieke deel van de kerk te Hulst omgewerkt tot artikel.

Datum

01-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuw artikel ‘Hulst 1914-1918’, een neutraal grensgebied in de ‘Eerste Wereldoorlog’.

Datum

12-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over De Heilige Kindsheid uitgebreid met beeldmateriaal en beschrijving van Kindheidsoptochten in de kernen.

Datum

11-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over Casimier Lambin grondig herzien en uitgebreid, met name met aanvullende informatie uit zijn faillissementsdossier.

Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief