Jezus’ heilsboodschap
Het Christendom was vanaf het begin een missionaire godsdienst. Jezus zou in de korte tijd tussen zijn herrijzenis uit het graf en zijn hemelvaart de uitdrukkelijke opdracht (missie) aan zijn leerlingen hebben meegegeven om zijn heilsboodschap te verkondigen. De christelijke kerk interpreteerde deze instructie heel ruim als basis én rechtvaardiging om ongelovigen en andersgelovigen in de hele wereld tot christen te maken. Met name het Rooms-Katholicisme, de grootste stroming binnen het Christendom, zond zijn van zendingsdrang vervulde geestelijken (missionarissen) over de aarde uit om de laatste wil van Jezus uit te dragen. De katholieke missie kende een zeer intensieve periode in Afrika en Azië gedurende het tijdvak van het ‘Moderne Imperialisme’ (1879-1914), toen een handjevol West-Europese landen deze werelddelen voor het overgrote deel in bezit nam in de vorm van koloniën. In het kielzog van de kolonisten zwermden steeds meer missionarissen uit naar deze verre wingewesten. Het steeds grootschaliger missiewerk vereiste een meer efficiënte, gecentraliseerde organisatie, maar dat kostte handen vol geld. Naast de talrijke particuliere en kerkelijke, per land georganiseerde, verenigingen om de missionering financieel te steunen, bestonden er drie ‘bovennationale’ pauselijke missiegenootschappen:
– Het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs (opgericht in 1822), dat rechtstreeks geld bij gelovigen ophaalde.
– Het Liefdewerk van de Heilige Petrus (syn. St. Petrus Liefdewerk, opgericht 1889), dat specifiek gericht was op de opleiding van inlandse priesters.
– Het Genootschap van de Heilige Kindsheid (opgericht in 1843).
In dit deel van de serie ‘Hulst Historisch Kort’ wordt tegen de achtergrond van het ontstaan en van de algemene kenmerken de afdeling van de ‘Heilige Kindsheid’ in de parochie Hulst besproken.
Portret van Marie Pauline Jaricot (1799-1862)
(ompdecolombia.org)
Het geesteskind van Marie Pauline Jaricot
Marie Pauline Jaricot (1799-1862) was de jongste dochter van een rijke Franse lakenkoopman in Lyon. Opgroeiend in een welgesteld, liefdevol en diep gelovig katholiek gezin mocht het meisje zich verheugen in een onbekommerde jeugd. Aan dit onbezorgde leventje kwam in 1816 een abrupt einde toen zij als gevolg van een val (tijdelijk) gedeeltelijk verlamd raakte en in hetzelfde jaar ook nog haar moeder overleed. Deze tragische gebeurtenissen brachten bij de 17-jarige Marie Pauline een radicale innerlijke verandering teweeg. Een donderpreek over ijdelheid in een heilige mis in de kerk van St. Nizier in Lyon reikte haar een doel en instrumenten aan. Voortaan zou zij zich alleen nog wijden aan het bijstaan van behoeftigen in haar directe omgeving en aan het verkondigen van het Evangelie door het ondersteunen van de katholieke missie door gebed en met geld.Gedaan was het met de uiterlijke opsmuk en het mondaine leven. Marie Pauline ging alleen nog als arbeidster gekleed en ze hing het huwelijksideaal aan de wilgen.
Het door haar bedachte systeem van geestelijke en materiele hulp aan de missionarissen was al even eenvoudig als visionair. Een groep van tien volwassenen diende dagelijks een (deel van de) rozenkrans bidden en wekelijks een klein bedrag inleggen. Ieder lid van de groep moest proberen om anderen een nieuwe groep te laten vormen, zodat er ten slotte een Europees omvattend netwerk zou komen. Deze ‘rosaire vivant’ (de levende rozenkrans), zoals zij haar geesteskind noemde, was een klapper van jewelste. Het was de eerste grootschalig gestructureerde organisatie voor de financiering van de missie. Het unieke van de vondst van Marie Pauline Jaricot was, dat veel kleine bijdragen leidden tot een aanhoudend grote geldstroom. De aanpak van Jaricot inspireerde de bisschop van Nancy in 1843 tot de stichting van een soortgelijke organisatie, de ‘Heilige Kindsheid’. Hierin zouden niet de volwassenen, maar de kinderen voor de geestelijke en financiële ondersteuning van de katholieke missie zorg dragen.
De navolging door Charles de Forbin-Janson
Portret van Monseigneur Charles Auguste Marie Joseph De Forbin Janson (1785-1844), bisschop van Nancy.
(www.biographi.ca)
De bisschop van Nancy, Charles de Forbin-Janson etaleerde zich liever als een rondreizend evangelieprediker, dan als bestuurder van zijn Franse bisdom. Hierdoor kwam hij in aanraking met Marie Pauline Jaricot en raakte hij danig onder de indruk van haar unieke fondsenwerving voor de katholieke missie. De contributie per persoon betrof niet meer dan een paar ‘missiecentjes’, maar door de frequentie van de bijdragen en de grootschaligheid van de organisatie haalde haar missiewerk grote bedragen binnen. Hieruit ontstond een autonome organisatie, de Sacra Congregatio de Propaganda Fide (Het Heilige Genootschap voor de voortplanting van het Geloof), die de katholieke missionarissen in alle werelddelen ondersteunde. In samenwerking met en onder goedkeuring van Marie Pauline kopieerde de bisschop Jaricot’s methode specifiek gericht op kinderen. Hij noemde zijn organisatie de Sainte Enfance, in Nederland de ‘Heilige Kindsheid’ genoemd.
De symboliek kan staan voor ‘de verering van het goddelijk kind Jezus’, die de deelnemende kinderen beschermt en hen iets van zijn heilgheid meegeeft. Van de drie grote pauselijke missiegenootschappen zou de Heilige Kindsheid de meest succesvolle worden.
Net als de andere katholieke organisaties en activiteiten werd de Heilige Kindsheid via de hiërarchische structuur van de katholieke kerk ingebed in de onderste bestuurslaag, de parochie. In 1858, vijftien jaar na de oprichting van de Sainte Enfance in Parijs in 1843 kreeg de parochie Hulst haar eigen afdeling van de Heilige Kindsheid.
(www.etten-leur.nl)
Foto van Petrus Henricus van Wees als pastoor in Etten.
* 02-06-1830 Temse ( België) – † 10-05-1901 Etten (Noord-Brabant)
Oprichting van de Heilige Kindsheid in Hulst (1858)
Petrus van Wees was na zijn priesterwijding in 1854 te Hoeven drie jaar werkzaam in Oudenbosch als docent op het Klein Seminarie, een vooropleiding voor jongens van 12 tot 18 jaar ter voorbereiding van de eigenlijke priesteropleiding in een Groot Seminarie.
In februari 1857 werd hij door de bisschop van Breda, Joannes van Hooijdonk, benoemd tot kapelaan in de parochie Hulst.
Hier richtte hij met instemming van pastoor-deken1 Augustinus van Hecke op 1 oktober 1858 een afdeling op van het Pauselijk Genootschap der Heilige Kindsheid, het eerste in Zeeland2.
Naar goed katholiek gebruik fungeerde Van Wees als geestelijke als hoogste toezichthouder en kwam het feitelijke werk voor rekening van een behoorlijk aantal parochianen. Al na vier jaar verliet kapelaan Van Wees in 1861 de parochie Hulst, omdat hij benoemd was tot bouwpastoor3, eerst in Axel en in 1871 nogmaals te Etten in Noord-Brabant. Op 24 oktober 1883 keerde hij nog eenmaal terug als eregast bij de viering van het 25-jarig jubileum van de afdeling van De Heilige Kindsheid in de parochie Hulst. Bij deze gelegenheid hield hij in de Solemneele Mis een plechtig en toepasselijk sermoen4(preek)’.
Tijdens zijn periode als hulppastoor in Hulst was Van Wees samen me pastoor-deken Van Hecke ook betrokken bij het werven van fondsen voor de bouw van het Liefdehuis voor bejaarden, gebrekkigen en wezen in de Pottersstraat5.
Vier documenten betreffende de organisatiestructuur van de Heilige Kindsheid in Hulst.
(Gemeentearchief Hulst, Archief H. Willibrordusparochie, archief van de pastoor en het kerkbestuur, nr. 736)
Een bolwerk van ‘Mejufvrouwen’
In het gemeentearchief van Hulst berust (een deel van) de administratie van de Heilige Kindsheid van de parochie Hulst over de periode 1858-1925. Het merendeel van de schriftelijke stukken betreft de nauwkeurige optekening van de inkomsten en in verband hiermee een lange lijst van de bij het genootschap aangesloten kinderen, want het waren de kleintjes, die met hun geregelde kleine bijdragen over de jaren heen een aanzienlijke hoeveelheid geld voor de missie bijeen spaarden.
Naast de financiële stukken zijn er voldoende documenten, die aantonen, dat de organisatie de eenvoud van het Franse model van de ‘Sainte Enfance’ nauwgezet imiteerde.
Kapelaan Petrus van Wees werd na zijn vertrrek in 1861 als geestelijke waakhond van het genootschap opgevolgd door kapelaan Cornelius Hessels. Na diens benoeming tot kapelaan in Princenhage in oktober 1864 bleef het geestelijk voorzitterschap steeds in handen van de respectieve pastoors-deken van Hulst.
Het echte werkvolk van de Heilige Kindsheid bestond ongesalarieerde vrijwilligsters, uitsluitend mejufvrouwen, d.w.z. oudere meisjes en ongehuwde dames. Wie ging trouwen kreeg in de administratie van het genootschap bij haar naam de eufemistische aantekening ‘(eervol) ontslag wegens huwelijk’. De primaire zorg van de gehuwde vrouw lag bij man en (vele) kinderen en daar paste werk buitenshuis niet bij.
Voor het coördineren van de werkzaamheden was een beperkt management met twee functies voldoende. De werkelijke leiding was in handen van een directrice, ook wel presidente of overste genoemd. Haar belangrijkste functie was die van ‘hoofdkassier’, destijds omschreven met de fraaie – aan het Frans ontleende – benamingen Opper-Thesaurierster, Opper-Tresorierster en Opper-Tresaurière6 werden gebruikt. De eerste directrice was tot aan haar overlijden in 1887 mejufvrouw Clementina Theresia Voet7. Onder de supervisie van de directrice opereerden twee Thesauriersters8. Later waren er soms meer thesauriersters, maar nooit meer dan vier tegelijk.
Deze kleine bestuurskern stuurde de veel grotere groep aan van Zélatrices9 of ‘ijveraarsters’. Deze benaming dekte de lading goed, want de veelomvattende taak vergde heel wat animo en inzet van de dames. Uit de personeelslijsten blijkt, dat meerdere ‘mejufvrouwen zélatrices’ langdurig in functie bleven. Bij de viering van het zilveren jubileum van het genootschap op 24 oktober 1883 waren er drie jubilarissen tegelijk: Eugenie van Turnhout, Petronilla van Mervennee en Coleta Wageschiet10.
Wie langere tijd zélatrice was, kwam bij een vacature in aanmerking voor de functie van thesaurierster en thesauriersters konden promoveren tot directrice.
Dat het meeste werk op de schouders van de dames zélatrices terecht kwam, blijkt overduidelijk uit de onderstaande twee geschreven kantjes, zijnde het reglement van de plaatselijke afdeling van de Heilige Kindsheid in Hulst.
Twee beschreven bladzijden uit een schriftje met de titel ‘Werkzaamheden’ diende als simpel reglement van het Hulsterse Genootschap van de Heilige Kindsheid
(Gemeentearchief Hulst, archief van de pastoor en het kerkbestuur, nr. 736)
De bij de Heilige Kindsheid aangesloten kinderen waren onderverdeeld in groepjes van 12 van dezelfde kunne, ofwel meisjes en jongens strikt gescheiden. In principe was iedere zélatrice verantwoordelijk voor één twaalftal, maar sommige ‘ijveraarsters’ namen twee of drie groepen voor hun rekening. Een periodiek terugkerende taak was het innen van de verpligte aalmoes (contributie) van 2½ cent per maand bij ieder van de aan de zélatrices toevertrouwde kinderen. De opgehaalde penningen werden door hen ingeleverd bij een van de thesauriersters, die het geld op hun beurt inleverden bij de Opper-Tresorierster. De gezamenlijke opbrengst moest jaarlijks worden ingeleverd bij de financiële hoofddirectie van de Nederlandse Heilige Kindsheid in Breda.
Tweemaal per jaar vierde het Genootschap feest met een plechtige heilige mis, in februari pro defunctis (voor de overleden leden) en in augustus of september pro vivis (voor de levende leden). De zélatrices waren aangewezen om in hun groepje(s) de gezangen en de te declameren bijdragen voor te bereiden en tijdens de mis bij de onder hun hoede staande kinderen plaats te nemen. Als de jeugd na de feestelijke mis op rijstepap werd onthaald in het Liefdehuis in de Pottersstraat of in het meisjespensionaat in het Baudeloocomplex, was ook daar de inzet van de dames zélatrices nodig.
Sinds 1908 onderging hun portefeuille een grote uitbreiding door de toevoeging van de gecostumeerde kinderoptocht, die op gezette tijden werd gehouden. Ten slotte moesten de zélatrices ook het tweemaandelijks tijdschrfit Annalen (vanaf 1934 De Kleine Apostel geheten) bij de abonnee’s rondbengen.
Het stereotiepe beeld van Sina in het Westen
Cover van de Annalen van het Genootschap der Heilige Kindsheid
Hoe uitermate belangrijk het katholieke missiewerk in de niet-katholieke wereld was, kregen de beminde gelovigen heel subjectief en indringend voorgeschoteld. De vaste cover van het tijdschrift ‘Annalen van het Genootschap der Heiige Kindsheid’ sprak in dit verband boekdelen. Het niet gelovige en niet katholieke deel van de wereld was zonder meer afgodisch: het vereren van een andere en dus valse god. Dat gold vooral voor Sina (China), dat in de schroomelijke duisternissen van het afgodendom en in de slavernij des duivels11 leefde. Daar heerste een schrikkelijk zedenbederf met als ergste uitwas het ombrengen van pasgeboren kinderen. Duizenden en duizenden kinderen worden er jaarlijks gewurgd, verstikt, verdronken, op allerlei wijzen vermoord.
De katholieke kerk stuurde er veel missionarissen heen om deze afschuwelijke praktijken te verijdelen. Het streven was in eerste instantie om Chinese kinderen vrij te kopen – inderdaad, alsof zij slaven van hun eigen ouders waren – om ze vervolgens in de Christelijke godsdienst op te voeden. Dan zoude Sina al spoedig een groot aantal christenen tellen!. Als men weeshuizen en scholen kon oprichten zou men priesters en liefdezusters kunnen aankweeken. Heel vaak lukte het alleen om die ongelukkige wichtjes te dopen, voordat ze stierven, maar dan waren ze toch behouden voor de eeuwigheid.
Voor wat, hoort wat
De indringende propaganda miste zijn effect niet. Hoewel ieder katholiek kind vanaf zijn doopsel kon worden ingeschreven (en lid blijven tot zijn twintigste jaar), gaven ouders hun pasgeborenen dikwijls al meteen op. De baby’s kregen dan als bewijs van inschrijving een gezegend speldje op het rompertje geprikt.
Het lidmaatschap was dus zeer vanzelfsprekend, maar bepaald niet vrijblijvend, want de kinderen hadden nogal wat verplichtingen. Iedere dag moest de jeugd het gebed ‘wees gegroet Maria’ opzeggen en de verzuchting Heilige Maria bid voor ons en voor de arme ongeloovige kindertjes slaken12. Met de arme ongelovige kindertjes waren in principe alle niet-katholieke kleintjes bedoeld, maar met name de kleine Chineesjes, die voor het overgrote afschuwelijke wijze ter dood gebracht zouden worden. Voor het grootschalige missioneringsprogramma om deze kinderen te redden, deden de Nederlandse katholieke kinderen braaf maandelijks 2½ cent in het ‘gezinsmissiebusje’. Naast hun bijdrage in deze reguliere geldstroom waren de kinderen voor extra inkomsten druk in de weer met het verzamelen van aluminium wikkels, zilverpapier en flescapsules. Twee keer per jaar werd van de meisjes en jongens een actieve ‘acte de presence’ met zang en versjes verwacht bij de speciale heilige missen voor de Heilige Kindsheid. Het hoogtepunt van de activiteiten van de kinderen voor het genootschap was hun hoofdrol in groepen en op praalwagens van de Heilige Kindheidsoptochten, die vanaf 1908 met enige regelmaat plaats hadden.
Maar voor alle inspanningen van hun ‘goede werken’ kreeg de jeugd ook wat terug: voor wat, hoort wat!
Het bijwonen van de feestmissen werd beloond met een ‘volle aflaat’. Volgens deze, al sinds Maarten Luther zeer omstreden praktijk, konden stervelingen hiermee in het hiernamaals hun eventuele tijdelijke straffen afkopen. Wie trouw de maandelijkse centjes afdroeg, verzamelde in de loop der jaren karrenvrachten aan meer tastbare giften, bestaande uit allerlei Kindsheid-gerelateerde parafernalia, zoals medailles en stichtelijke prentjes. Na afloop van de tweejaarlijks te houden plechtige missen was er voor het jongvolk wat lekkers voorzien. In het meisjespensionaat St. Joseph links achter het stadhuis werd hen een bord rijstepap of chocolademelk met koek geserveerd.
Foto van een gedeelte van het meisjespensionaat St. Joseph, onderdeel van het Baudeloocomplex13. Hier waren ruimten voorhanden om de honderden kinderen te vergasten na afloop van de feestelijke Eucharistievieringen, die tweemaal per jaar aan de de Heilige Kindsheid werden opgedragen.
(foto: bron onbekend)
De Heilige Kindsheidprocessies
Ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het genootschap in de parochie Hulst werd op 1 oktober 1908 voor de eerste keer een plechtigen optocht met tallooze vaandels14 gehouden, die in de eigen administratie juichend een prachtig gecostumeerde kinderoptocht heette. Het Hulsterblad15 noemde in een artikel eerst honderden tot het genootschap behoorende kinderen en kwam verderop met een concreet aantal van 960 deelnemertjes. Van deze grote kinderschare was slechts een 44-tal in Chineese pakjes gestoken, begeleid door twee jongens en twee meisjes, die als paters en zusters missionarissen waren verkleed. Volgens de krant liepen er verder wel tal van maagdekens met bloemen en jongens met banieren mee, maar of ook zij gecostumeerd waren en om welk aantal het ging, werd niet vermeld. De route van de omgang was overigens uitermate beperkt: vanuit de opstelling op het terrein van het meisjespensionaat schreed de processie door de Lange Bellingstraat en Grote Markt naar het katholieke deel van de ‘Simultaankerk’ 16.
De kinderen ondergingen hier een gecelebreerde hoogmis, inclusief een lang overzicht van de geschiedenis van het Heilige Kindsheid-Genootschap in Hulst door Pastoor-deken Johannes Brouwers. Na afloop ging de stoet met een nog kortere route dan de heenweg via de Houtmarkt en Grote Markt direct terug naar het meisjespensionaat.
Veertien jaar later werd er veel grootser uitgepakt. De aanleiding was een missietentoonstelling in Hulst van 3 tot en met 7 augustus 1922 om den missieijver onder onze geloovigen aan te wakkeren17. Het bestuur van de Heilige Kindsheid greep deze manifestatie aan om op maandag 7 augustus voor de tweede keer een kinderprocessie te houden, maar dan veel luisterrijker dan de eerste. Het aantal deelnemertjes moet tussen 1500 en 2000 hebben gelegen, want naast Hulst waren ook de kindsheid-afdelingen van Clinge, Terhole, Graauw, Sint Jansteen, Zuiddorpe, Koewacht en Nieuw-Namen van de partij. Deze plechtige optocht telde liefst 45 groepen en 15 praalwagens, muzikaal omlijst door verschillende muziekkorpsen uit Hulst en de regio. Het eigen verslag laat er geen misverstand over bestaan, dat zulks alleen maar mogelijk was geworden door de inzet van veel parochianen: grootsche plannen werden beraamd, veel werd er beraadslaagd, ruime bijdragen werden geschonken, met groote naarstigheid werd er gewerkt, vooral door de dames zelatricen, en met schitterend succes18.
Tijdens de processie kreeg het – ook uit de omgeving van Hulst – talrijk toegestroomde publiek de collectebus onder de neus geduwd, want het ceremoniele gebeuren was toch vooral bedoeld als bedeloptocht: hoe meer er werd opgehaald, des te meer was er in kas tot vrijkooping der Chineesche kinderen19.
De processie van de Heilige Kindsheid 7 augustus 1922 in Hulst
Onderstaande foto’s komen uit een lang niet volledig overgeleverde serie van tenminste 42 opnamen. Een programmaboekje met de indeling van de processie is niet meer voorhanden, zodat de onderdelen alleen maar geinterpreteerd kunnen worden aan de hand van de foto’s zelf.
1
De fotograaf heeft post gevat op de Vismarkt met zijn statief in de richting van de Bierkaaistraat. De twee Oosters uitgedoste palfreniers met helmen, ieder een papieren waaier in de hand, horen als sluitstuk bij een – hier niet zichtbare – praalwagen (nummer 10 in de processie). Tussen de palfreniers te paard zijn onder de muurlantaarn duidelijk twee veldwachters met elkaar in gesprek te zien. Onderdeel 11 is een groep jongetjes met in een donkere kleur geschminkte gezichten, gevolgd door in het wit geklede meisjes als maagdekens of bruidjes. In het midden steekt een schildje met het groepsnummer omhoog.
(foto: bron onbekend)
2
De processie van 7 augustus 1922 staat even stil in de Vestdijkstraat richting Houtenkwartier. De fotograaf schiet zijn plaatjes mogelijk uit het gebouw van de ambachtsschool. Op de achtergrond staat links de mouttoren van bierbrouwerij De Halve Maan en rechts hiervan is de molen op de stadswal duidelijk in beeld. Midden achter op de foto steekt het hoge dak van het warenhuis van Wilking boven de lagere bebouwing uit.
Behalve de molen en het huis rechts vooraan (Vestdijkstraat 19) is alle op deze foto getoonde bebouwing vanaf het begin van de jaren ’70 van de 20e eeuw weggesaneerd.
Linksonder is de praalwagen (groep 10) grotendeels zichtbaar met erachter de twee rijknechten van foto 1. Rechts van de wagen heeft het schilddragertje de stok even tussen zijn benen gestoken. De wagen is rondom met bloemenguirlandes afgezet. Hierop staat een geestelijke in een eenvoudig gewaad met kruisbeeld op een lange stok in zijn rechterhand en met zijn linkerhand een zwart masker voor zijn gezicht houdend. Misschien wordt met deze maskerade een inlandse geestelijke gesuggereerd. De kinderen op de wagen zijn uitgedost in aandoende Oosterse gewaden. Het jongetje rechts vooraan houdt een vierkante, geheel doorzichtige, parasol op zijn rug.
Midden onderaan balanceert een meisje op een van de vierkante verbredingen van de hoge muur van de zogenaamde ‘Hof van Hombach’ om naar de processie te kijken. Deze afscheiding omsloot een tuin van enorme afmetingen, die zich van de Gentsestraat uitstrekte tot de Vestdijkstraat. In de jaren twintig van de twintigste eeuw moest de tuin plaatsmaken voor de gefaseerde aanleg van woningen. Steeds als er een huis werd gebouwd op een locatie, grenzend aan ‘de muur van Hombach’, werd een deel ervan afgebroken. Dit facet wordt hier mooi in beeld gebracht bij het pand rechts: Vestdijkstraat 19.
Verder naar achterende staat het groepje geschminkten met de bruidjes (nr. 11), de praalwagen met de wereldbol (nr. 12); daarachter twee loopgroepen (nrs. 13 en 14), een boerenwagen met een driehoekig bouwsel er op (nr. 15). Helemaal achteraan, vlak voor een stukje hoekmuur van de bierbrouwerij, komt een nog hoger versierd voertuig aanzetten (nr. 16). De opbouw is aan de voorzijde halfrond van vorm en wordt bekroond met een kruis. In de opening staat een in het wit geklede gedaante.
(foto: bron onbekend)
3
Op deze processiedag wordt er uitbundig uit de woningen gevlagd. De plechtige stoet met taferelen uit de missielanden staat op de hoek van de Bierkaaistraat met de Bontehondstraat eventjes stil, zodat fotograaf Van der Biest20 goede foto’s kan maken van de groepen en de praalwagens.
Op dit kiekje, nummer 17 uit de serie, is uiterst rechts nog een deel van de linkerkant van het meubelmagazijn van Hendrik Ferdinand Morres zichtbaar. Op de scheiding met het pand ernaast hangt een flinke gaslantaarn, waaronder de twee besnorde nors kijkende veldwachters Peter Wijnacker en Edumond Cortvriendt hebben post gevat. De praalwagen met het opschrift ‘Australie-Azie’ is nummer 12 in de stoet. Rondom een uit de kluiten gewassen globe tronen als bedoeienen verklede jongens. Vooraan zitten een in het wit geklede pater en een knaap in een tropenkostuum, compleet met witte helm. Achter de versierde kar komen de groepen 13 en 14 aanlopen en helemaal achteraan is nog net de voorkant van een volgende pronkwagen zichtbaar (onderdeel 15). Geheel links op de foto staat een man in vol ornaat: jacquet, hoge hoed, handschonen. Ook op foto 2 figureren heren in rokkostuum, kennelijk om de processie in stijl te escorteren. Rechts achter de heer met de gelegenheidskleding ontwaren we nog een veldwachter.
(foto: bron onbekend)
4
Op dezelfde hoek Vismarkt-Bierkaaistraat houdt een jongeman als schilddrager een bord omhoog met het groepsnummer 13. Links achter hem heeft een meisje, gehuld in een mantel met wijde lange mouwen, een stok vast met aan het uiteinde een klein vaantje, waarop een kruis is afgebeeld. Beide kinderen introduceren een vast onderdeel van de Heilige Kindsheidoptochten, meisjes met witte jurkjes, grote strikken in het haar of met andere hoofdtooi en soms met witte handschoentjes. De geijkte term voor de aldus uitgedoste meisjes was bruidjes of maagdekens. Degenen onder hen, die hun Eerste Heilige Communie hadden gedaan, konden hun communiejurkje aan, voor anderen moest dit kledingstuk worden gemaakt, wat heel wat tijd en organisatietalent van de zélatrices vergde. De begeleidende dames, links met paraplu en rechts met grote hoed, zijn zonder twijfel ‘zélatrices’. Op de dag van de plechtige omgang escorteerden zij de afzonderlijke groepen, maar het meeste werk staken zij in de voorbereiding. Vooraan dragen drie bruidjes bloemenmandjes, waaruit tijdens de optocht bloemen konden worden gestrooid. Het grotere meisje op de voorgrond in het midden is op haar rug getooid met vleugeltjes.
Achter de processiebruidjes bevindt groep 13 zich ter hoogte van het pand van landbouwer Frans Michielsen, met drie van luiken voorzien ramen en een snijraam21 boven de voordeur. Onder de gaslantaarn treffen we met de twee veldwachters opnieuw de arm der wet aan.
(foto: bron onbekend)
Twee details van foto 4
Met een uitvergroting is de volgende groep vrij goed te identificeren. Rechts boven houdt een jongetje het schild met nr. 14 omhoog. Achter hem drie in het wit geklede missiezusters met een mantelkap over het hoofd getrokken. Zij worden verondersteld in Afrika werkzaam te zijn, getuige de kereltjes achter hen met zwart gemaakte gezichten. Als gevolg van de toenmalige godsdienstige en racistische superioriteitsgevoelens waren de kwalificaties voor niet christelijke gekleurde kinderen in programma’s van de processies navenant (kleine nikkers, zwart als roet; heidenkinderen; ongeloovige heidenen).
Om de praalwagen van onderdeel 15 enigszins in beeld te brengen is een verdere en dus nog vagere uitvergroting nodig.
Rechts onder is het schildje met het cijfer 15 tot een vlek gereduceerd; in het midden ontwaren we de onscherpe contouren van het voorbespannen paard; links onderaan staat een in een wit gestoken vrouwelijke gedaante met grote hoed. Een stuk hoger is rechts onder de driehoekige opbouw – naar de kleding te oordelen – een (missie)zuster te zien. Voor de tekst op het fronton van het bouwsel moet je haviksogen hebben, maar mogelijk staat ter rechterzijde ‘Nieuw Guinea’.
5
Op deze afbeelding lijken meerdere van elkaar gescheiden groepen weergegeven, maar de schilddragertjes om de onderdelen te scheiden lijken te ontbreken. Prominent vooraan schrijdt een gekroonde jongedame met bloemenschaal, gehuld in een lange jurk, waarover een luxe mantel, opgehouden door een slippendraagster. Zij zou Maria of een prinses kunnen verbeelden. In het clubje van de zes jongetjes achter haar is het laatste drietal oosters uitgedost. Het middelste knaapje draagt een flinke tulband. De obligate bruidjes erachter zouden de (katholieke) overwinning (op het heidendom) kunnen symboliseren, want een aantal meisjes heeft een palmtak bij zich. Achteraan lopen kinderen in witte gewaden met donkere verticale strepen, maar meer is van dat tafereel niet te ontwaren. Rechts zijn de twee veldwachters van hun plek onder de gaslantaarn opgeschoven naar links. De veldwachter aan de linkerkant is ook nog van de partij, met rechts naast hem een met de optocht meelopende zélatrice met grote hoed.
(foto geplaatst in de facebook-groep ‘Oud Hulst’ 05-09-2015)
6
De muzikanten van het op 4 mei 1894 opgerichte muziekkorps Vlijt en Volharding’ staan prominent in beeld. Vooraan torst de vaandeldrager met zijn rechterarm een meer dan manshoog vaandel, bekroond door twee rijen horizontaal opgehangen prijspenningen, waarboven een bol met staande figuur. Het gewicht van het gevaarte wordt opgevangen door een foedraal aan een riem om het middel, waarvan alleen de diagonale schouderband te zien is. In de linkerhand van de man steekt een lekkere sigaar voor onderweg. De trommelslager achter de Turkse trom heeft het heel wat gemakkelijker dan de drager van dit slaginstrument.
Destijds was er beslist nog geen geld voor een uniform, maar voor de processie werd wel het zondagse pak uit de kast gehaald met als hoofddeksel de onvermijdelijke arbeiderspet of strooien hoed. Een enkeling is getooid met een deukhoed, zoals de trommelslager en de vaandeldrager. De veldwachter links, nu met de hand in de zij, is nog steeds op zijn post.
(foto: In Alle Toonaarden, gedenkboek ter gelegenheid van het tweehonderjarig bestaan van de Koninklijke Stedelijke Harmonie van Hulst, 2001, 135
7
Direct achter het muziekkorps torst een door twee paarden getrokken platte wagen een huizenhoog zeilschip. De boot heeft rondom een versiering, mogelijk golven voorstellend. De slappe mutsen van het bootvolk wijzen op een matrozentenue. Achter het schip komt een processieonderdeel uit Graauw (volgens het bordje). De loopgroep bestaat uit (nog maar eens) bruidjes met onder hen een groot rechthoedig vaandel. Links loopt de onvermijdelijke zélatrice mee.
Achter deze groep nemen we een oerwoud aan dicht op elkaar gedragen banieren waar.
(foto: bron onbekend)
8
Op de met oplopende zuilen geflankeerde praalwagen (onderdeel nr. 2 in de processie) gaan de kinderen zowat schuil achter flinke potten met forse planten tussen en op de witte pilaren. De wagen is onderaan met bloemenslingers afgezet en tussen de zuilen zijn banieren gespannen.
De hoogste pilaren aan de achterkant van de wagen fungeren door middel van een verticaal gespannen kleed met bovenaan een banderol als afsluiting. Het opschrift op de spreukband is een bekende passage uit de evangeliën van Lucas (18:15-17) en Marcus (10: 13-16): laat de kleinen tot mij komen.
Achter de wagen houdt een jongetje een schild met het nummer 3 omhoog voor een loopgroep met vooraan een gesluierd meisje met bloemenmand tussen twee jongens in. Achter dit drietal een schare van de in dit soort stoeten veel voorkomende bruidjes of maagdekens.
(foto: bron onbekend)
De processie van 31 juli 1927
Getypt velletje met de volgorde van de groepen in de optocht van de Heilige Kindsheid van 31 juli 1927 te Hulst.
(Archief van de Sint Willibrordusparochie, archief van pastoor en kerkbestuur, nr. 619)
Na het overweldigende succes van de optocht in 1922 besloot de dolenthousiaste leiding voortaan ieder jaar een Heilige Kindsheidoptocht te houden, maar van dit streven is in de overgebleven administratie niets terug te vinden. De eerstvolgende processie vond plaats op 31 juli 1927. Deze omgang was vergeleken met die van 1922 zeer bescheiden met 7 groepen tegenover 45 en nul praalwagens tegenover 15. Wel kennen we dankzij het op één kantje passende programma de indeling van deze Kindsheidprocessie. stoet. Aan de hand van dit document zijn de thema’s van de groepen twee, drie en vier op de twee van de optocht bewaard gebleven foto’s (nrs. 9 en 10 hieronder) te identificeren..
9
Een derde22 Heilige Kindsheidprocessie in Hulst, die door middel van (archief)bronnen kan worden aangetoond, had plaats op 31 juli 1927.
Volgens het programma opende de Koninklijke Harmonie de stoet en we zien het korps met het vaandel fier voorop hier van links de Steenstraat ingedraaid, komend uit de richting van de Grote Markt. Een deel van het publiek loopt ‘met de muziek mee’ en ‘voor de muziek uit’ en onderaan op de foto staat een deel netjes langs de kant. Achter de harmonie komt het vaandel van de Heilige Kindsheid aanzetten en verder naar achteren in de richting van de bomen op de Grote Markt zijn nog twee vaandels waar te nemen. Volgens het programma werd tussen de vaandels achteraan een ‘beeld van het kindje Jezus’, omgeven door bruidjes, meegevoerd, maar die groep is op deze foto niet meer te onderscheiden.
(foto: In Alle Toonaarden,
Gedenkboek ter gelegenheid van het tweehonderjarig bestaan van de Koninklijke Stedelijke Harmonie van Hulst, 2001, 89.)
10
Na de harmonie en de groep met een beeld van het kindje Jezus heeft de fotograaf in één opname (een gedeelte van) de groepen 2, 3 en 4 kunnen vatten. We bevinden ons nog op nagenoeg dezelfde locatie als die van de vorige foto in de Steenstraat tussen de huisnummers 3 tot en met 11. Ter hoogte van het pand rechts op de foto loopt groep nummer 2, volgens het programma getiteld H. Agnes met twaalf maagden. Het gezichtje met kroontje van het meisje, dat Agnes verbeeldt, is juist zichtbaar links onder de geopende voordeur van huisnummer 11. Agnes van Rome was een martelares van 13 jaar oud, slachtoffer van verkrachting en speelbal van hunkerende mannen. Om haar maagdelijkheid te verdedigen, riep zij in plaats van de Romeinse goden de christelijke God aan. Dat moest zij bekopen met een zwaardstoot in haar nek. Agnes met een kroontje op haar hoofd is centraal in de groep geplaatst. Van de in het wit geklede en met een hoofdband getooide twaalf maagden, die haar links en rechts van de straat begeleiden, zijn er een aantal te zien.
(foto: bron onbekend)
10 (detail)
Groep 3 wordt ingeleid met een breed schild, waarop de tekst Maria Koningin der Engelen, een kenmerkende aanroeping van Jezus’ moeder. Direct achter dit bord zijn over de volle breedte een zevental in het wit geklede meisjes te zien, die ongetwijfeld behoren tot de ‘bruidjes’, die volgens het programma23 de groepen van elkaar scheiden. In het haar dragen zij grote strikken, een band van bloemen of een combinatie van beide. Bij de meisjes aan de rechterkant steken de beugels van de door hen gedragen bloemenmanden deels boven het schild uit. Of Maria deel uitmaakt van de groep is niet te zien, maar haar gevleugelde engelen achter de bruidjes wel.
De naar de groep neigende dame rechts met hoed is ongetwijfeld een zélatrice in haar escorterende rol.
10 (detail)
Hoe gedetailleerder, des te meer onscherp, maar dankzij het progrmmaboekje is onderdeel 4 van de stoet nog net herkenbaar: een deel van de
missiegroep ‘Kardinaal Lavigerie met paters en zusters van verschillende missie-orden’. Onderaan is een klein stukje van het brede schild te zien met het laatste fragment van de evangelische zinspreuk ‘Gaat dus heen; onderwijst de volken’24.
De Franse geestelijke Charles Lavigerie (1825-1892) wijdde zich als aartsbisschop van Algiers tussen 1867 en 1892 volledig aan de katholieke missie in Afrika. Voor dit doel stichtte hij twee geestelijke orden, de congregatie van de missionarissen van Afrika en de congregatie van de zusters missionarissen van Onze Lieve Vrouw van Afrika; in de volksmond heetten zij respectievelijk ‘Witte Paters’ en ‘Witte Zusters’. De Witte Paters lopen hier in groep 4 mee, gestoken in de door Lavigerie voorgeschreven, aan Arabische kleding ontleende gewaden. Een lang wit katoenen onderkleed met lange mouwen (de kandora of gandourah) met daar overheen een boernoes (burnous), een ruime lange witte wollen kapmantel, d.i. een mouwloos gewaad met een grote capuchon.
Aan de rechtzijde zijn drie Witte Paters zichtbaar, naar hun lengte te oordelen uitgebeeld door oudere jongens of volwassen mannen. De figuur links voor het schild zou kardinaal Lavigerie kunnen zijn, maar in dat geval zou je hem achter het bord verwachten.
11
Naast de specifieke Heilige Kindsheid Processies, die periodiek plaatsvonden, namen kinderen van dit genootschap ook met eigen groepen deel aan optochten in het kader van eenmalige manifestaties. Tussen 1931 en 1935 werd de H. Willibrorduskerk grondig gerestaureerd, waarvan de grote steenblokken op de achtergrond duidelijk getuigen. Begin 1933 was het gebedshuis, dat tussen 1807 en 1929 met de gereformeerde kerk gedeeld moest worden, zover hersteld, dat het hele gebouw voor de katholieke eredienst in gebruik kon worden genomen. Hiervoor werd het kerkgebouw plechtig geconsacreerd (ingewijd) door monseigneur Adrianus Hopmans, bisschop van Breda. Een grote processie moest deze ceremonie luister bijzetten. De foto is gemaakt op het moment, dat Koninklijke Harmonie aan het hoofd van de optocht voorbij bisschop Hopmans en zijn collega Honoré Coppieters, bisschop van Gent (beide links staand voor de westgevel van de kerk op een podium achter een kleed), trekt, gevolgd door kinderen van de R. K. meisjesschool. De – hier niet afgebeelde – delegatie van de Heilige Kindsheid liep als negende onderdeel van de 34 (!) katholieke verenigingen uit Hulst mee. Onder de bomen op de Grote Markt staan een paar kramen van de meikermis.
(foto: nationaalarchief.nl)
De regulier bijgehouden administratie van het Genootschap der Heilige Kindsheid te Hulst, die in het gemeentearchief is bewaard, eindigt voor sommige onderdelen in 1899, voor andere in 1925. Van een opheffing was toen nog geen sprake, want als zelfstandige organisatie was het genootschap in Nederland nog actief tot in de jaren ’50 en ’60 van de 20e eeuw. De drie aparte pauselijke hulporganisaties25 voor de missie gingen uiteindelijk op in één vereniging. Het tijdschrift van de Heilige Kindsheid ‘De Kleine Apostel’ werd in 1966 opgeheven.
(Gemeentearchief Hulst, Archief H. Willibrordusparochie, archief van de pastoor en het kerkbestuur, nr. 736)