5.4 De blom van de Hulstersche jongelingen

5.4   De blom van de Hulstersche jongelingen

In 1902 vierde het Muziekgezelschap Harmonie op 20 maart op grootse wijze zijn honderdjarig bestaan. Een bestuurslid van het mannenkoor ‘Vrijheid Eendracht’ uit Lamswaarde schreef naar aanleiding hiervan in het Hulsterblad van 19 juli 1902:
Honderd jaren geleden toen dikwijls vrij ernstige beroeringen, hier en elders, de onderste lagen der Maatschappij in beweging brachten, is er een volk uit het Hulstersche volk opgestaan die beweerde dat die beroeringen heen zouden gaan over de Hoofden van de kern der natie, en dat er aanhang moest gevonden worden voor het organiseeren van eene Harmonie-vereeniging die onveranderljk zou willen werken, en blijven werken op ordelijke en zedelijke gezindheid van het volk.
Dit bestuurslid was een eeuw na de oprichting van de harmonie nog goed op de hoogte van de ontstaansgeschiedenis. Het jaar van oprichting was bij hem, alsmede bij het bestuur van de harmonie van Hulst niet goed bekend, want men was voor de viering van het eeuwfeest een jaar te vroeg. In het kader van het jubileum deed het repetitie- en concertlokaal in Hotel Graanbeurs dienst als feestlokaal.

Afbeelding 32 (foto Gemeentearchief Hulst)
Hotel Graanbeurs aan de Grote Markt, waar het muziekgezelschap harmonie lange tijd zijn repetitie- annex concertzaal had. Bij de viering van het eeuwfeest werden in de feestzaal de zestien namen van de oprichters als eerbetoon op een groot bord getoond.

De oprichters van de harmonie kregen een stoffelijk eerbetoon in de vorm van een groot bord met de vermelding van hun namen. Het is een gelukkige samenloop van omstandigheden geweest, dat rond 1900 de stichters van de harmonie nog bij name bekend waren, dat de correspondent van het Hulsterblad de namen in zijn artikel overnam én dat het bewuste exemplaar van deze krant bewaard is gebleven.

Zestien Hulstenaren hebben in 1802, waarschijnlijk op 25 maart, het ‘muziekgezelschap harmonie’ opgericht. Twee hunner waren notaris, de anderen ambachtsman. De inbreng van het kerkorkestje van de katholieke schuurkerk aan de Overdamstraat was groot, want zeven van de negen leden werden spelend lid van de harmonie, die hierdoor meteen over een professionele kern beschikte. Jacobus de Pauw, de organist en dirigent van het kerkensemble, sloeg ook in de kersverse harmonie de maat en verzorgde als ‘muziekmeester’ de opleiding 1.
De harmonie moet snel aan voldoende instrumenten zijn gekomen en in korte  tijd een aanvaardbaar niveau hebben bereikt, omdat zij zich – zoals we reeds zagen – al op 23 mei 1802 muzikaal mocht laten horen bij de plechtige viering van het ‘Concordaat’ van 1801. 

Afbeelding 33 (foto auteur)
Victor de Schepper, de eerste molenaar van de in 1792 gebouwde molen in het molenbolwerk, was een van de zestien oprichters van de harmonie. Hij heeft  zijn naam in de molen als volgt ‘vereeuwigd’:
Victor de  Schepper, Begonnen te Maalen, als eerster moolenaar In Het Jaar 1792.

De uitnodiging om muzikaal ‘acte de présence’ te geven ter gelegenheid van plechtige celebratie van de hoogmis op 23 mei 1802 (zie par. 5.1) betekent, dat het ledental in de eerste maanden na de oprichting flink moet zijn gegroeid. De  invitatie van burgemeester Timmermans was immers gericht aan het volle orquest. Dit wijst er op, dat de ledenwerving, specifiek gericht op de blom van de Hulstersche jongelingen, succes had. Het aantal leden en het instrumentarium is bij gebrek aan bronnen niet meer te achterhalen. Hoogstwaarschijnlijk mocht de ‘professionele kern’ van de leden, die ook in het kerkorkestje speelden, hun instrumenten ook in de harmonie gebruiken. Uit het cappittel van uitgaaf van de kerkrekeningen blijkt, dat het rooms-katholieke kerkbestuur welwillend enige muziekinstrumenten aanschafte 2. Met de broers Felix en Petrus Joly, had de vereniging twee notarissen in het bestuur, die ongetwijfeld de nodige donaties van de lokale notabelen hebben losgekregen. Op veronderstelling berustend, maar niet onmogelijk kan er bereidwillige medewerking van de leden van de militaire kapel van het inliggende Franse garnizoen en muziekkorpsen in het naburige Waasland zijn geweest.

Afbeelding 34
(uit een serie prenten, uitgegeven door Jean-Charles Pellerin, Musée de l’image, Ville d’Epinal ).  

De muziek van de keizerlijke garde, Musique de la garde Imperiale laat – naast de tamboer-maitre – een aantal instrumenten zien, die eind 18e – begin 19e eeuw in zwang waren bij militaire harmoniekorpsen. Onder meer grote trom in verschillende formaten, fagot, bekken, tamboerijn, serpent of slangenhoorn, posthoorn, klarinet (of hobo?) en schellenboompje. Burgerlijke harmoniegezelschappen namen het gebruik van dit instrumentarium vanzelfsprekend over.

5.5 Een solist met lange adem

5.  Het schoone corps van ieverzugtige musiekanten

5.5  Een solist met lange adem

Nederlandse harmonieorkesten, die beweren eerder en soms veel eerder opgericht te zijn dan de andere korpsen, hebben de grootste moeite om hun datum van oprichting en hun aaneengesloten bestaan afdoende te onderbouwen (zie parragraaf 2.2). Voor dit doel dienen schijnredenen, veronderstellingen, optelsommen van muziekverenigingen van verschillende signatuur, meetellen van ‘harmonieloze’ jaren en het opvoeren van vage en niet ter zake doende bronnen. Betrouwbaar historisch bewijsmateriaal, dat in verschillende archieven in meer of mindere mate aanwezig zal zijn, wordt als  afdoende argumentatie  blijkbaar niet ontsloten. 

Zoals bij de andere muziekgezelschappen mist ook de Koninklijke Stedelijke Harmonie een aanzienlijk deel van het eigen archief  over de periode van een eeuw (1802-1902), maar er zijn voldoende  feitelijke gegevens uit andere historische bronnen om de continuïteit gedurende de hele 19e eeuw aan te tonen. Deze  paragraaf bevat historisch bronnenmateriaal met betrekking tot -weliswaar los van elkaar staande –  gebeurtenissen en ontwikkelingen, aan de hand waarvan het voortbestaan van de harmonie van Hulst over de periode 1802-1902 met zekerheid kan worden aangetoond. Voor de 20e eeuw is zoveel betrouwbaar materiaal aanwezig voor de continuïteit, dat deze tijdruimte  buiten beschouwing wordt gelaten. De paragraaf zou in dat geval ook onnodig lang worden.

1804-1806
Omdat krachtens het ‘Concordaat’ van 1801 de godsdiensten waren gelijkgesteld, was in Hulst niet alleen de openbare uitoefening van de kerkdienst van de rooms-katholieke kerk toegestaan, maar konden ook geestelijke hoogwaardigheidsbekleders de stad weer bezoeken.

Afbeelding 35 (commons.wikimedia.org)

Etiënne André François de Paule Fallot de Beaumont de Beaupré, bisschop van Gent, was de eerste hoge katholieke geestelijke, die na anderhalve eeuw, in 1804 Hulst kon bezoeken.
Hij werd met alle égards, feestelijk ontvangen en aan de Gentsepoort ‘ingehaald’ door de harmonie. 

Hulst werd destijds door het bisdom Gent bestuurd en de toenmalige bisschop van Gent, Fallot de Beaumont, vereerde de stad op dinsdag 31 juli 1804 met een bezoek om het heylig sacrament van het vormsel  te administreren. Katholieke hoge geestelijken werden met veel egards en uiterlijk vertoon ontvangen, te beginnen met een groots onthaal buiten een van de stadspoorten, waarna de belangrijke gast in een plechtige optocht in de stad werd ‘ingehaald’. Voor deze gelegenheid deed J. Penneman namens het kerkbestuur een beroep op de Heeren Liefhebberen van het musiek om Zijne doorlugtige Hoogweerdigheyd met alle den luyster en stoet te ontvangen.

Twee jaar later, op 17 juli 1806 viel dezelfde Monseigneur bij een werkbezoek aan de vestingstad nog meer eerbetoon te beurt. Bij het naderen van de Gentsepoort daverden de kanonschoten vanaf de wallen, beierden de kerkklokken, klonk er carillonspel en wachtten de geestelijke en wereldlijke elite van Hulst aan de tweede ravelijnbrug Zyn Hoogweerdigheyd op en alsdan voorgegaan door een keurig Veld Musiek ging het in een statige stoet de stad in 1.

In bijna de hele periode 1802-1902 was de harmonie in Hulst het enige burgerlijke blaasmuziekgezelschap in de regio, zodat er geen onduidelijkheid bestaat over de identiteit wanneer het korps in de bronnen een andere omschrijving krijgt dan ‘harmonie’.

1807
Voor de katholieke gemeenschap in Hulst regen de vieringen van godsdienstige gebeurtenissen zich in het eerste decennium van de 19e eeuw aaneen. Sinds de vrijstelling van de godsdiensten had het katholieke kerkbestuur zich beijverd om de Willibrorduskerk weer in bezit te krijgen als parochiekerk. Het officiële verzoek had voor de helft succes met de teruggave van choor en wandelkerk of beuken met haare enclavementen[ note]Enclavementen zijn kooromsuitingen. De koorkerk en de dwarsbeuken; GAH, inv. nr.  717, stukken betreffende de teruggave der r.k. kerk.[/note]. Na de bekrachtiging door Napoleon kon het katholieke deel van het kerkgebouw op 6 april 1807 onder de blijde tonen der muzikanten feestelijk in gebruik worden genomen. Met ‘muzikanten’ zal hier eerder het kerkorkest, dan de harmonie bedoeld zijn.

Afbeelding 36 (beeldbank.cultureelerfgoed.nl documentnr. 3628)
Het fenomeen van het gebruik van één kerkgebouw door tenminste twee verschillende geloofsrichtingen, het zgn. ‘simultaneum’ of ‘simultaankerk’ vond in Nederland weinig ingang. Het ‘simultaneum’ in Hulst, waarbij de Willibrorduskerk bij decreet van Napoleon verdeeld werd in een katholiek en protestants deel, was een van de uitzonderingen. De katholieken kregen de beschikking over het koor en de dwarsbeuken. We kijken op deze foto uit juli 1919 vanuit de oostkant van het koor naar het westen. Het altaar staat in het vierkant onder de vieringtoren. De dwarsbeuken zijn gescheiden van het protestantse deel, bestaande uit het schip en de zijbeuken) door een gestucte muur van turfblokken. De muren van het katholiek deel waren uitbundig polychroom (veelkleurig) beschilderd. De simultaankerk heeft gefunctioneerd van 1807 tot 1929.

1809
Dat het Franse bewind ondanks de mooie leuzen en zinnebeeldige prenten in de praktijk neerkwam op een ordinaire tirannie en economische uitbuiting, zagen we reeds eerder. De chronische armoede was in 1809 dermate wijd verbreid en schrijnend, dat het muziekgezelschap in Hulst een nieuw filantropisch initiatief lanceerde: het armenconcert. Deze muzikale vorm van sociale hulpverlening sloeg aan, want de belangstelling  voor de eerste uitvoering op 3 mei in het ’s Landshuis in de Steenstraat was zo groot, dat de directie van de harmonie van Norbert van Waesberghe, lid van het kerkbestuur, extra stoelen uit de kerk te leen kreeg. Natuurlijk waren deze vormen van ondersteuning zeer welkom om de ergste nood te verzachten, maar qua doelmatigheid was het enkel symptoombestrijding. Meer dan honderd jaar later gaf de harmonie in Hulst nog steeds concerten ten bate van de armoedebestrijding.

1814
In de zomer van 1814 vierde Willem Frederik van Oranje en Nassau zijn eenjarig bewind als ‘soeverein vorst’ (de titel koning nam hij pas later aan) over het Koninkrijk der Nederlanden in wording. De wijze waarop dit heuglijke feit herdacht moest worden, leek hij  afgekeken te hebben van de vertrokken Franse bezetter, want de gebeurtenis werd tot nationale feestdag gebombardeerd met een reeks soortgelijke  ceremoniële componenten. Volgens het ter puije der stadhuyse aangeplakte feestprogramma ontbrak daarbij de muzikale omlijsting door de harmonie niet: Het corps vrijwillige musekanten dezer stad zal aansogt worden om op de groote markt symphonien en marchen te spelen 2.

1827
De aftocht van de Fransen in 1813 betekende ook het einde van de zo vertrouwde militaire blaasmuziekkapellen. In deze muzikale leemte bleef de harmonie van Hulst voorlopig het enige burgermuziekkorps, dat graag bereid was om feestelijkheden elders muzikaal glans te verlenen.
De plechtige eerste steenlegging op 13 juni 1827 van de grote navigatie- en ontwateringssluis voor de zeevaart voor het aan te leggen kanaal Gent-Terneuzen vond plaats onder het uitvoeren der meest geliefde nationale liederen, door het gezelschap van liefhebbers van Hulst, hetwelk zich tot opluistering dezer plegtigheid had aangeboden. Zo’n vijf maanden later, op 18 november 1827, gaf de gouverneur van Oost-Vlaanderen namens Zijne Majesteit Koning Willem I ‘acte de présence’ bij de opening van het kanaal en opnieuw stond de harmonie uit Hulst paraat, in dit geval samen met de voormalige harmonie St. Cecilia uit Gent. In een decor van erebogen, sparrengroen, guirlandes, dundoeken met de nationale driekleur en onder  bestendige saluutschoten vanaf marineschepen op de Westerschelde, bliezen beide muziekgezelschappen symfonieën ten beste.

 

Afbeelding 37 (universiteitsbibliotheek Gent)
Zogenaamde ‘strooipenning’, uitgegeven door de stad Gent ter gelegenheid van de opening van het kanaal Gent-Terneuzen. Men imiteerde hiermee de aloude gewoonte van vorsten, die bij hun inhuldiging strooipenningen in het publiek lieten werpen. De stad Gent was wel heel genereus, want niet alleen is de afgebeelde penning van goud , maar ook werden er zilveren penningen gestrooid. Koning Willem I had bij zijn intocht in Brussel bij de aanvaarding van zijn koningschap eenzelfde geste gedaan, maar dan heel zuinigjes met koperen strooimunten. De bijnamen ‘koperen koning’ en ‘kale neet’ zou hij nooit meer kwijtraken 

Op dinsdag 24 september 1827 bracht de gouverneur (destijds de naam van de Commissaris van de koning in een provincie) van Zeeland een werkbezoek aan Hulst. Volgens het feestprogramma werd Zijne Excellentie aan de Dubbele Poort opgewacht en onder voortdurend klokgelui en tonen van het carillon de stad binnen geleid in een “Cortege” (optocht), bestaande uit de schutterij, het gemeentebestuur,  diverse groepen notabelen en “het Corps muzikanten”.
(Gemeentearchief Hulst, inv.nr. 1002).

(Bron: i.pinimg.com)

1829 en 1836
Zijne Majesteit maakte  regelmatig ‘royale rondreizen’ in zijn Verenigd Koninkrijk, aanvankelijk om de samengevoegde onderdelen hechter aaneen te smeden en later, toe dit streven mislut bleek, om het weerspannige zuiden weer in het gareel te krijgen. In 1829 en 1836 verbleef hij in Terneuzen op doorreis naar Antwerpen en beide keren stond de harmonie van Hulst aangetreden om hem muzikaal hulde te bewijzen. De vorst waardeerde het  eerbetoon kennelijk zeer, want in 1836 voteerde hij de harmonie – geheel tegen zijn zuinige natuur in – liefst ƒ. 300,- voor het laten vervaardigen van een vaandel.

1829
Het Rijksmuseum te Amsterdam bewaart een zilveren gedenkpenning,  geslagen in opdracht van Hendrik Ferdinand van Raden, burgemeester van Hulst (ca. 1806-1833). Deze herinneringsmedaille werd toegekend aan de ‘Societijt van Harmonie’ van Hulst uit dankbaarheid voor een op de penning niet nader genoemd  optreden van het muziekgezelschap. Zeer waarschijnlijk betreft dit een muzikaal eerbetoon vanwege Van Radens 25-jarig jubileum als burgemeester van Hulst. De penning is een mooi voorbeeld van de objectieve bewijzen, waarmee de continuïteit van de harmonie kan worden aangetoond.

Afbeelding 38a (rijksmuseum.nl objectnr. NG-VG-1-3540)

Keerzijde van de zilveren penning met het opschrift ‘DE RIDDER VON RADEN UIT DANKBARHEID
I. SEPTEMBER MDCCCXXIX’ binnen een krans van myrtebladeren met vier rozetten. Hendrik van Raden zwolg in de titulatuur ‘baron’ en ‘ridder’, die hij zichzelf (onrechtmatig) aanmat
3.

Afbeelding 38b (rijksmuseum.nl objectnr. NG-VG-1-3540)

Voorzijde van de zilveren penning met centraal een lier onder een sterrenkrans binnen het randschrift AAN DE SOCIETIJT VAN HARMONIE DER STAD HULST. Links op de basis van het voetstuk van de harp (echter niet leesbaar) staan de letters B.F. (= Braemt Fecit = Braemt heeft het gemaakt). Joseph Pierre Braemt (1796-1864) was indertijd een gevierd edelsmid-graveur en muntontwerper uit Brussel

1839
Naar de omvang van de harmonie in de 19e eeuw is het voornamelijk gissen, al lijkt deze eerder gering geweest te zijn. Een spaarzame bron uit 1839 omschreef het korps als een Muzijkgenootschap onder de zinspreuk: Harmonie, tellende 26 werkende en 35 honoraire leden 4.
Het relatief geringe aantal muzikanten rond 1839 lijkt een voorbode van het kwijnend bestaan van het muziekgezelschap  tussen 1845 en 1873. In deze periode regent het klachten over de leegloop onder de spelende leden, over de afname van de kwaliteit van de concerten, de vermindering van  de contributie van de ‘heren honoraire leden’,  het stopzetten van de subsidie door de gemeente en de dirigent, die zijn maatstokje aan de wilgen hing. In het Hulsterblad verschenen voortdurend ingezonden artikelen, waarin men zich afvroeg waar het sieraad onzer stad gebleven was en hoe lang de veeljarige doodslaap nog zou duren.  De verschillende inzenders droegen de harmonie een warm hart toe, want het zou jammer zijn, indien deeze vereeniging bij gebrek aan toetreding van leden voortdurend bleef kwijnen en eindelijk ophield te bestaan.

1851
Ondanks het gekwakkel was de harmonie wel van de partij met haar vaandel met onderscheidingstekens op een hele serie feesten in Hulst naar aanleiding van de gouden en zilveren plak, die handboogsociëteit De Batavieren in de wacht had gesleept op een door koning Willem III uitgeschreven toernooi op Het Loo op 23 juni 1851.

Afbeelding 39 (digitaal.dezb.nl recordnummer 1188). Gaaisteng, Oudelande 1958.

Koning Willem III was een groot liefhebber van het boogschieten. Hij liet verscheidene keren toernooien voor Nederlandse handboogverenigingen uitschrijven op paleis Het Loo. Handboogsociëteit De Batavieren uit Hulst deed met de ‘gaaiboog’ in 1851 mee op Het Loo en ging aan de haal met zowel de gouden als zilveren medaille. Geen wonder, dat het in Hulst dagenlang feest was en de boogschutters als ‘pre-Olympische’ helden werden onthaald. Bij alle festiviteiten was de harmonie prominent aanwezig.
Met de gaaiboog wordt verticaal geschoten op ‘kunstvogels’, houten blokjes met gekleurde pluimen, op diverse niveaus, bevestigd op de zogenaamde steng aan de top. Het hele gevaarte, de staak, kan wel dertig meter bedragen.

In een landelijke competitie het goud en zilver veroveren was voor de Batavieren uit het landelijke Hulst geen geringe prestatie.

Tot het opheffen van het muziekgezelschap kwam het niet. Het trof, dat burgemeester Philippus Pierssens de harmonie een warm hart toedroeg. Het feit, dat hij op zowel de eerste burger was als voorzitter van de harmonie,  maakte juist het verschil om het zieltogende gezelschap  meer leven in te blazen. De  subsidie van gemeentewege werd direct hervat, de opleiding gestructureerd, een gedrukt reglement opgesteld en een nieuwe, bestendige, categorie muziekuitvoeringen geïntroduceerd, de zogenaamde ‘winterconcerten’. Het reeds enige jaren bestaande ‘Hulsterblad’ was een prachtig medium om de herleving van de harmonie te promoten. Het eerste winterconcert op 28 oktober 1873 (waarvan hieronder de advertentie op 25 oktober in Het Hulsterblad) kreeg meteen een positieve recensie. Het was de voorbode van de nieuwe succesformule. 

Meer dan vijftig jaar lang, tot in de jaren 20 van de 20e eeuw,  zijn de winterconcerten gehouden en werden de programma’s steeds aangekondigd in Het Hulsterblad. Het is een mooie bronnenreeks, waarmee de continuïteit van de harmonie een halve eeuw lang probleemloos kan worden aangetoond.

1862
Koning Willem III vereerde Hulst op 26 mei 1862 met een bliksembezoek en het gemeentebestuur vond dat men Zijne Majesteit zo luisterrijk als gepast met een uitbundig onthaal op de Grote Markt, gevolgd door een dejeunerdinatoire diende te ontvangen. Een paar uurtjes koninklijk bezoek kostte het lieve sommetje van ƒ 1400,-. Als het gemeentebestuur voor deze gelegenheid niet op een paar centen keek, kon er volgens het bestuur van de harmonie van gemeentewege ook wel een bijdrage af om iets deftiger voor de koning te kunnen verschijnen. Het tactisch op het juiste moment ingediende subsidieverzoek van ƒ 65,- kon het gemeentebestuur bezwaarlijk weigeren. Voor een compleet tenue was de bijdrage natuurlijk niet toereikend, maar met uniformpetten verschenen de muzikanten toch met meer aanzien voor de koning dan met hun jan-met-de pet petten. Met de nieuwe hoofddeksels aangetreden musiceerde het muziekgezelschap ter ere van de vorst niet alleen tijdens het bordesgebeuren, maar gedurende de hele tijd dat de koning in het stadhuis aanzat aan het ‘dejeuner dînatoire’ 5.

1875
In 1875 had men genoeg geld in kas om een nieuw vaandel, het derde, te laten maken, precies op tijd om het bij de viering van het 75-jarig bestaan in te wijden.

1894
In 1894 liep een deel van de spelende leden weg en begon als fanfare een eigen blaasorkest onder de naam ‘Vlijt en Volharding’, in de volksmond de ‘Nieuwe Harmonie’ genoemd. Ruim vijftig jaar hebben beide harmonieën soms saamhorig, soms als felle concurrent hun partij geblazen. Juist de perioden van wrijving tussen de twee concurrenten zorgen voor veel informatie, waarmee het voortbestaan van de harmonie, die sinds de afsplitsing ‘de oude harmonie’ werd genoemd, aan te tonen. 

1898-1903
Bisschop Petrus Leyten had in juli 1898 bepaald slechte herinneringen aan de serenade, die hem bij een bezoek aan Hulst buiten voor de pastorie in de Steenstraat door het muziekgezelschap harmonie werd gebracht.
Tijdens de muzikale hulde liep een groot aantal blagen joelend tussen het publiek, lag er een stel op straat te vechten en zat een groep achter Zijne Eminentie op de vensterbanken van de pastorie vervelend te doen. Monseigneur was danig en langdurig in zijn wiek geschoten en gaf bij zijn visitaties in 1899 en 1903  uitdrukkelijk te kennen geen prijs te stellen op een openlijke huldeblijk.

Afbeelding 41
(brabantserfgoed.nl; KLIB/KDC, Nijmegen)

De bisschop van Breda, mgr. Petrus Leijten, was in juli 1898 in Hulst voor een visitatie (officieel werkbezoek) van de parochie. Hij raakte hevig ontstemd, toen een muzikale hulde door de harmonie werd verstoord door luidruchtige opgeschoten jeugd. 

1902
Ter gelegenheid van het eeuwfeest in 1902 vroeg de muziekvereniging in een onderdanige petitie aan koningin Wilhelmina haar de eretitel ‘koninklijk’ te verlenen. Het bestuur van de harmonie koppelde de aanvraag echter erg ongelukkig aan een verzoek om subsidie. Hare Majesteit nam deze weinig tactische manoeuvre niet in dank af. Zij onderstreepte met een dikke ‘anilinelijn’ de  zinsnede, waarin om de geldelijke bijdrage werd gevraagd en wees het verzoek zonder pardon af.
Bij de tweede poging in 1920 behaagde het de vorstin wel om het fel begeerde predicaat te verlenen.

Afbeelding 42 (archief koninklijke stedelijke harmonie)
In 1920 behaagde het Hare Majesteit wel aan het Muziekgezelschap Harmonie te Hulst het predicaat ‘koninklijk’ toe te kennen.

Bijlage I

Bijlage I

Transcriptie bron 31 (par. 5.3)

Lofzang toegewijd aan de leden der harmonie binnen Hulst, toen zij hun eersten jaarfeest vierden op den 13den van Grasmaand 1803

Vergun O kunstenrij, Apollo’s lievelingen

Daar uw gezelschap thans zijn eerste jaarfeest viert

Dat mijne hand u met een frische lauwer ciert

Sta toe dat ik lied tot uwen lof mag zingen

Gij die met kunst en vlijt de godlijk eendragt paart

Gij zijt een lauwerkrans, Gij zijt een loflied waard

 

Welk heerlijk maatgeluid vervult uw blijde chooren

gewis, hier is Apol van Pindus neegedaald

Een heeft met zijnen geest uw aller geest bestraald

Of d’harmonie is u van kindsbeen aangeboren

Wat hiervan zij, ’t gaat vast, dat elks verwondring rijst

Als juichend handgeklap uw kunst vermogen prijst

 

’T zij dat G’een rondeau speelt uit Peeijls meesterstukken

Paul en Virginia op hunnen togt verzelt

De krijgstoon blaast of die van’t vredelievend veld

Uw zuivre melodie kan ieders hart verrukken

Daar zij, met toverkragt ’t aandoenlijk zintuig roerde

En opgetogen met haar klanken henenvoerde

 

Ga voort geacht schaar in ijvervuur te blaken

Leent aan de afgunst van verleiding geen gehoor

Volg met standvastigheid het welgebaande spoor

Zoo ziet ge eens op ’t eind uw schoon ontwerp volmaken

Houd aan en laat niet af totdat de dag verschijn

Dat elk van U in kunst een Orpheus zal zijn

 

Lang moog die edle kunst in onze veste bloejen

Zij word door wijsheid en voorzigtigheid bestuurt

En Hulsters jonglingschap door ’t voorbeeld aangevuurd

Doe uw Genootschap steeds in nutte leden groejen

Uw gouden zinspreuk op een onbevlekten grond

Verciere uw Standaart tot aan ’s werelds avondstond

 

O dierbaar heilgeschenk door God den mensch gegeven

Volzaalge harmonie die hart aan hart verbind

Uw hemelsche invloed vormd den waare menschenvriend

Gij zijt het duurzaam zout, de balsem van ons leven

Verlaat deez’ kunstenrei, verlaat onz aardbol niet

Zolang de stervling u zijn schuldige offers bied

 

Doch zoo gij een maal zaagt door ’t menschdom u verstooten

Uw dienst versmaden en met heiligschennende hand

Het vuur uitblusschen dat op uwen altaar brand

Zoodat uw vlugt van hier onwrikbaar was beslooten

voer mij dan mede in uw snelle hemelvaard

Want zonder harmonie bekoord mij niets op aard

Bijlage II

Bijlage II

(par. 5.4)           De zestien oprichters van de harmonie van Hulst

  1. Carolus Theodorus van Bastelaer

Zoon van Lucas van Bastelaar en Catharina Annaerts

Adres: Bierkaaistraat, wijk A, nr. 34

Beroep                        schoenmaker

 

Geboren                                 1761 te Hulst

Overleden                               na 27-10-1829  

Gehuwd met                          1. Maria Machtelinck op 09-04-1786 in Hulst

                                                  * 1754 in Kruijspolder

                                                  † 29-12-1817 in Hulst, 63 jaar oud

  1.                    Judoca Josina de Veijlder op 09-08-1819 in Hulst
                                                       *  10-10-1784 in Hontenisse

                                                   † 27-10-1829 in Hulst, oud 45 jaar, werkvrouw

  1. Ludovicus Mattheus van Bastelaer

Zoon van Johannes Lucas Mattheus van Bastelaer en Catharina Annaert

Beroep:                                   schoenmaker

Geboren                                 1764 in Hulst

Overleden                               04-09-1804 in Hulst, 40 jaar oud

Gehuwd met                          1. Maria Jacoba Freijser op 26-10-1788 in Hulst

  1. Maria Johanna de Munck op 01-08-1790

                                                    * 1773 in Sas van Gent

                                                    † 25-09-1803 in Sas van Gent, oud 30 jaar

  1. Petrus Jacobus Coppens

Zoon van Marcus JosephusCoppens en Anna Maria Burm

Beroep: stoeldraaijer

functie: koster r.k. schuurkerk

Geboren                                 1770

Overleden                               08-11-1835 in Hulst, 65 jaar oud

Gehuwd met                          Maria de Smit

                                               † na 08-11-1835

  1. Petrus Laurentius Janssen

Zoon van Petrus Hermanus Janssen en Theresia Kurfmaker

Beroep: smid en ‘slootmaker’

adres: Vismarkt

Piteer speelde waldhoorn in het kerkorkest van de r.k. kerk

Geboren                                 1779

Overleden                               03-09-1857 in Hulst, 78 jaar oud

Gehuwd met                           1. Maria Johanna Kelmis op 07-02-1802 in Hulst

                                                    * 02-06-1781 in Middelburg

                                                    † 02-03-1844 in Rotterdam

  1. Colleta Buijs op 11-12-1844 in Hulst

                                                   * 1802 in Stoppeldijk

                                                   † 16-08-1877 in Hulst, 74 jaar oud

  1. Felix Abraham Joly

Zoon van Pieter Johannes Joly en Regina Wilhelmina van den Bogaert

Beroep: notaris

broer van nr. 6

Gedoopt                                 13-08-1780 in Hulst

Overleden                               30-03-1848 in Hulst, 67 jaar  oud

Gehuwd met                          Caroline Julienne Secunda Cardon op 11-07-1811 in Hulst                                       

                                                * 1788 in Hulst

                                              † 19-04-1812 in Hulst, 24 jaar oud

  1. Petrus Wilhelmus Joly

Zoon van Pieter Johannes Joly en Regina Wilhelmina van den Bogaard

broer van nr. 5

gedoopt 26-05-1782

 

 

  1. Dirk Konings

Beroep: kapper en pruikenmaker in de Bierkaaistraat

Geboren                                 1758

Overleden                               08-01-1841 in Hulst, 81 jaar oud, 83 jaar oud

Gehuwd met                          Maria Anna Christina Coppens

                                              (zus van Petrus Jacobus Coppens) op 07-02-1787 in Hulst

                                               † 26-02-1842 in Hulst, 84 jaar oud

  1. Jacobus de Pauw

Zoon van Josephus de Pauw en Cornelia Maartens

Beroep: ‘musiekmeester’

Jacobus speelde in het kerkorkest van de r.k. kerk

Gedoopt                                 09-04-1757 in Hulst   

Overleden                               11-12-1820 in Hulst, 63 jaar oud

Gehuwd met                          1. Johanna Deckers

                                                   * St. Nicolaas (B)

  1.                        Nicolasina Hasens op 03-08-1795 in Hulst

                                                  * Bergen op Zoom

 

 

  1. Petrus Josephus Benedictus de Pauw

zoon van Jacobus de Pauw en Johanna Deckers

Pieter speelde in het kerkorkest van de r.k. kerk

 

Geboren                                 16-10-1784 in Hulst

Gedoopt                                 17-10-1784 in Hulst

Gehuwd met                          Maria Cecilia Mallezie

  1. Joannes Theodorus Penneman

Zoon van Joannes Adrianus Penneman en Anna Maria van de Voorde

Beroep: slager in de (Grote of Kleine) Bagijnestraat

Johannes speelde in het kerkorkest van de r.k. kerk en was lid van het kerkbestuur

Geboren                                 04-07-1773 in Hulst

Gedoopt                                 05-07-1773 in Hulst

Overleden                               13-08-1811 in Hulst, 38 jaar oud

Gehuwd met                           Johanna Catharina Danckaart op 27-02-1810 in Hulst

                                               * 1777 in Hulst

  1. Ludovicus Eugenius Pierssens

Zoon van Joannes Ambrosius Pierssens en Adriana Catharina Verdurmen

Beroep: suikerbakker/koekbakker en stadsbode

Adres: Grote Markt

Spelend lid in het kerkorkest van de r.k. kerk en lid van het kerkbestuur

Geboren                                 13-09-1782 in Hulst

Gedoopt                                 14-09-1782 in Hulst

Overleden                               08-07-1851 in Hulst

Gehuwd met                          Anna Maria Theresia Verdurmen op 30-05-1809

                                               * 06-11-1784 in Hulst

                                               † 31-01-1853 in Hulst, 68 jaar oud

  1. Victor de Schepper

Zoon van Gilles de Schepper en Delphine Breijs

Beroep: molenaar, de eerste molenaar van de in1792 gebouwde walmolen

Victor speelde in het kerkorkest van de r.k. kerk

Adres Overdamstraat

 

Geboren                                 07-06-1765 in Hulst

Gedoopt                                 08-06-1765 in Hulst

Overleden                               28-06-1802 in Hulst, 37 jaar oud

Gehuwd met                           Cecilia Adriana Philippus op 28-04-1798 in Hulst

                                               * 03-06-1771 in Hulst

  1. Judocus Maximilianus Verwilghen

Zoon van Johannes Verwilghen en Angelina Cornelia de Neijs

Beroep leerlooier en ‘huidvetter’

Geboren                                 1748

Overleden                               25-01-1827 in Hulst, 79 jaar oud

Gehuwd met                          Maria Johanna van Frachem

  1. Johannes Petrus Voet

Zoon van Joannes Franciscus Voet en Anna Maria van der Stok

Beroep: vleeshouwer

Functie: lid r.k. kerkbestuur

Geboren                                 30-07-1769 in Hulst

Overleden                               08-01-1828 in Hulst, 58 jaar oud

Gehuwd met                          Theresia de Smet op 01-03-1800 in Hulst

                                               * 27-06-1769 in Hulst

  1. Philippus Jacobus Wageschiet

Zoon van Livinus Wageschiet en Anna Catharina van de Voorde

Beroep: smid en ‘slootmaker’

Adres Bierkaaistraat

Geboren                                 01-05-1770 in Hulst

Overleden                               04-11-1802 in Hulst, 32 jaar oud

gehuwd met:                         Johanna Coleta Hamelink op 14-02-1798 in Hulst

                                                * 09-05-1778 in Sas van Gent

                                               † 23-10-1852 in Hulst

  1. Cornelis Johannes van de Walle

Zoon van Joannes van de Walle en Joanna de Wolf

Beroep: tuinman en herbergier

Spelend lid kerkorkest r.k. kerk

Geboren                                 22-02-1780 in Hulst

Overleden                               12-01-1858 in Hulst, 77 jaar oud

Gehuwd met                           Petronella Theresia Servaes op 04-11-1805 in Hulst

Literatuur en bronnen

Literatuur en bronnen

Bronnen

(GAH  = Gemeentearchief Hulst)       

GAH, inv. nr. 1026, Brievenboek municipaliteit, van 26 Fructidor An VIII (13-09-1800) tot 5 Ventose An XI (24-02-1803),  brief nr. 206.

GAH, inv. nr. 4, Archieven van de H. Willibrordus, pastoor en kerkbestuur.

GAH, inv. nr. 72, proclamatieboek municipaliteit van Hulst.

GAH, inv. nr. 631, Archieven van de H. Willibrordus, brief van de ‘musiek-beoeffenaars der Roomsche Kerk’.

GAH, inv. nr. 717, stukken betreffende de teruggave der r.k. kerk.

Gemeentearchief Horst,
Journaal der Harmonie van Horst.

Gemeentearchief Thorn,
Archief koninklijke harmonie van Thorn, Feestgids, 1812-1912.

Zeeuws-Vlaamse Koerier, 25-03-1986.

Literatuur

Aa, A.J. van der
Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, 1839

Asma, H. De harmonie van Zierikzee 1796(?)-1996, Zierikzee 1996

Beurden, A. F. van Geschiedenis der Koninklijke Harmonie van Roermond, Roermond 1896.

Boyd, M. (ed.)
Music and the French Revolution, Cambridge 1992.

Braak, J. van de e.a.
Van muziekgezelschap tot symfonisch blaasorkest; geschiedenis en muzikale ontwikkeling van harmonieorkest St. Michaël van Thorn, (1863-1990), Thorn 1990.

Buch, E. Beethovens Ninth, a political history, Chicago and Londen 1999.

Fassaert, R.H.H.
Vereniging en Verandering; een verkenning van het verschijnsel ‘vereniging’ in het algemeen en de blaasmuziekvereniging in het bijzonder. In: Volkskundig Bulletin no 11, 1987, blz. 59-157.

Hennissen, J.
Drie harmonieën in Thorn in de 19e eeuw, 2012.

Kuipers, W.
De Keuninklikke; beeld van een harmonie 1775-200, Roermond 2000.

Mainz, V. Days of Glory? Imaging military recruitment and the French Revolution. War, culture and society, 1750-1850, Leeds 2016.

Nijsten, M. e.a., Blaasmuziek in Limburg, Thorn 1989.

Smeets, M.K.J.
Gedenkboek Koninklijke Harmonie Roermond, Roermond 1950.

Tonnaer, J.
De geschiedenis van de Koninklijke Harmonie van Thorn, Thorn 1991, blz. 17-20.

Venner, G.
Het jaar 1775 en en het Roermondse muziekleven, in De Maasgouw, Tijdschrift voor Limburgse geschiedenis en oudheidkunde, jaargang 94, 1975

Verheijen, G.F.
De harmonie van Horst in de 19e eeuw sinds haar ‘allereerste opkomst’ in 1811. In ‘De Maasgouw’, jaargang 1977

Het kunstje van pater Fezant

Ontsnapt aan het kloosterleven

In de zitting van de gereformeerde kerkenraad van Hulst van 4 juli 1759 verraste de ‘scriba’ 1 de vergaderde leden met de heuglijke mededeling, dat de 29 jaar oude pater Engelbert Fezant, afkomstig uit een fatsoenlijke Brusselse familie, het Karmelietenklooster te Mechelen ontvlucht was en over wilde gaan tot de gereformeerde religie. Na het eerste gesprek met de uitgeweken pater was  de scriba er al van overtuigd, dat de vlucht op goede gronden en uit een oprecht beginsel was ingegeven 2. Meteen ontstond er in de vergadering een soort hoerastemming, want de berichten, die in dit verband op de kerkenraadsvergaderingen binnen kwamen, betroffen gewoonlijk juist het weglopen van eigen geloofsgenoten naar het katholieke geloof. Dit voorval was dus iets aparts en dat het hier een katholieke monnik betrof, maakte het zelfs uniek!
Fezant werd dan ook als een Sinterklaas binnengehaald en kreeg een vip-behandeling. De diaconie 3 zou zorgen voor andere kleding, zodat de bedelmonnikspij aan de wilgen kon worden gehangen en volgens de vergadering moest direct voor kost en inwoning worden gezorgd. Met dit laatste had de scriba trouwens al rekening gehouden. Meester Kroock, de protestantse onderwijzer, had desgevraagd toegezegd de ex-pater in pension te nemen en hij stond al buiten de deur van de vergaderkamer te wachten op uitsluitsel. Na zijn binnentreden kwam men al snel overeen, dat de schoolmeester wekelijks vier gulden zou ontvangen voor het logies, het waschen daaronder gerekend.

Gravure van J.B. de Noter, stadsarchief Mechelen.

Zicht vanuit de Frederik de Merodestraat op het (niet meer bestaande) Carmelus Mechiliniensis (Karmelietenklooster) in Mechelen  rond 1790. In dit kloostercomplex was Engelbertus Josephus Fezant ingetreden in de orde van de ‘geschoeide karmelieten’. Dit was de wat minder strenge tak van de bedelorde, want zij droegen tenminste nog schoeisel. Evengoed had Pater Philippus a Sancta Maria, zoals Fezants kloosternaam luidde, al snel genoeg van een leven bestaande uit bidden en werken in armoede. Aan de  verleidingen buiten de muren kon hij geen weerstand bieden. Toen hij zich bij de gereformeerde kerkenraad in Hulst meldde, was het al  de vierde keer, dat hij uit het klooster was weggelopen.

Foute Boel

In tegenstelling tot het protestantse kerkbestuur was baljuw 4 Gerrit Otto Rauwertz, helemaal niet opgetogen, maar integendeel juist heel  wantrouwig. Hulst werd immers regelmatig geconfronteerd met lieden van buiten, die bij het stadsbestuur en de gereformeerde diaconie allerlei zielige verhaaltjes ophingen om gemakkelijk liefdegiften binnen te halen. Om te weten te komen of er ook nu een bedrieger aan het werk was, stuurde Rauwertz per omgaande een brief aan het Karmelietenklooster in Mechelen.
Op 5 juli, daags na de vergadering van de gereformeerde kerkenraad, kreeg de baljuw onverwacht bezoek uit Brussel van twee zwagers van Fezant. Zij wilden hun familielid overhalen om naar zijn klooster in Mechelen terug te keren en zagen graag, dat Rauwertz bij het gesprek aanwezig was. Beide heren waren niet alleen verdacht vlug op de hoogte van de huidige verblijfplaats van hun verwant, maar er ook als de kippen bij om hem hier weg te krijgen. Waren zij wellicht door het klooster in Mechelen ingeseind? Hoe dan ook, de weerspannige Karmeliet liet zich niet ompraten en de twee ‘ijlboden’ konden onverrichterzake huiswaarts keren. Baljuw Rauwertz was verbaasd, dat beide hoge heren tijdens het kortstondige bezoek niets a charge (ten laste) bij hem hadden ingebracht tegen hun uit het klooster weggevluchte familielid. Begrijpelijk was dit eigenlijk wel, want  tegenover een gerechtelijk opsporingsambtenaar kon je de vuile was van de familie beter niet buiten hangen. Erg lang hoefde baljuw trouwens niet op uitleg te wachten, want heel rap lag er ’s anderendaags (6 juli) al antwoord van vicaris 5 Aloysius a Sancta Catharina uit het Mechelse karmelietenklooster. Dit schrijven, waarin het gedrag van Fezant ongenadig werd neergesabeld, ging per omgaande naar de scriba van de gereformeerde kerkenraad, die het twee dagen later in de  vergadering van 8 juli 1759 integraal voorlas.

Gemeentearchief Hulst, notulen gereformeerde kerkenraad, archiefnummer 81.

De afgeschreven kopie van de aanhef van het aan baljuw Rauwertz gerichte antwoord uit het Karmelietenklooster te Mechelen. Alle binnenkomende correspondentie betreffende ‘de zaak Fezant’ werd door de scriba integraal of in samenvatting in de notulen van de vergadering van de gereformeerde kerkenraad opgenomen. Dankzij deze, tot in details uitgewerkte, verslaglegging, kunnen we ‘de kwestie Fezant’ in de periode dat de uitgeweken pater in Hulst verbleef, op de voet volgen.

De gedetailleerde reactie uit Mechelen plaatste de aftocht van pater 6 Philippus in de aanhef al meteen in een duidelijk perspectief. De vicaris omschreef hem als eenen ongelukkighen Religieus, dienende tot groote droefheyt van syn ouders, meerdere verergernisse van syn order (de orde der Karmelieten). Zijn vluchtmotief was niet zijn wens om protestant te worden (gheen overtuyginge van syn gemoet dat hy syne religie wilt verlaeten), maar om frank en vrij te kunnen genieten van de vele verlokkingen van het leven (een ongebonde leven, soekende sonder oordeel ofte verstandt), niet in de laatste plaats het seksleven (syne naturelyke lusten). Het uitstapje naar Hulst was nu al de vierde keer, dat Fezant het klooster onrechtmatig had verlaten en de oprechtheid van zijn berouw (met beloften van beternisse drymael is te rugh gekeert) was daar inmiddels volstrekt ongeloofwaardig geworden. Steeds immers ging hij na het uitzitten van zijn verdiende straf (naervolghens de wet van syn religie geboet te hebben) er weer als een haas vandoor (wederom is gaen vlughten).  Op zijn plezierreisjes wist Fezant met overtuigend klinkende mooie praatjes (door versierde leughenen) verschillende individuele personen en kerkenraden geld afhandig te maken. De gulle gaven werden hem des te gemakkelijker gegeven, omdat hij voorwendde, dat zijn ouders voor hem financieel garant stonden (syne eerlyke ouders, op welkers crediet hy het gevraeght hadde). Iedere keer, dat de schuldeisers zich bij de ouders meldden, als zoonlief hen weer voor een voldongen feit had geplaatst, leidde dit tot grote ruzie (veelle contestatien) in het gezin, maar vanwege de familie-eer werd er steeds braaf betaald.

Museumrotterdam.nl, vaste collectie.
Een van Fezants plezierreisjes ging naar Schiedam. Dat deze stad destijds vergeven was van de jeneverstokerijen en dito taphuizen was hier vast niet vreemd aan. 

Vicaris Aloysius staafde zijn beschuldigingen met concrete voorbeelden. In ’s Hertogenbosch had de gereformeerde kerk zich laten tillen voor een relatief groot bedrag, bijeengebracht in een algemene inzameling (een publike collecte voor hem geschiet). De gehaaide pater had zijn gulle gevers om de tuin geleid met het voorwendsel om met de opgebrachte gelden in Leiden zijn studie voort te zetten (van naer Leyden syne studien te gaen vervoorderen), maar in plaats daarvan trok hij naar Schiedam, waar hij lustig en losbandig (in ondeught) aan de zwier ging. Toen het geld erdoor gedraaid was, vertrok hij naar Amsterdam. Vicaris Aloysius wist niet goed wat Fezant in deze stad had uitgespookt, maar het was wel duidelijk, dat hij hier niet veel geld van argeloze weldoeners afgetroggeld had, noch zelf de kost had weten te verdienen. Naar verluidt zou hij vergeefs gepoogd hebben een baantje over zee te zoeken, maar had hij de stad ten slotte verlaten wegens gebrek aan subsistentie (levensonderhoud).
Platzak (verteirt synde) keerde hij in arren moede terug naar Mechelen en klopte deemoedig en vol berouw (te rugh is gekeert naer syn clooster om vergiffenisse te vraeghen van syn misdaden) bij zijn klooster aan om voor de zoveelste keer om genade te smeken. Aan het slot van zijn betoog gaf de vicaris aan de gereformeerde kerkenraad in Hulst de uitdrukkelijke waarschuwing mee, dat Fezant door geveynstheyt en versierde leughenen het publieck van Hulst soude gerne bedrieghen en dat deze volmaeckten deugeniet het alleen maar verdiende als een bedriegher van het Publieck weghgejaeght te worden.

Scheepvaartmuseum Amsterdam, replica VOC-schip De Amsterdam (1747),  benedendek.

Volgens vicaris Aloysius wilde Fezant in Amsterdam zijn geluk beproeven met een baantje in de grote vaart. Op zich zou hij met zijn religieuze achtergrond Gods woord aan boord wel kunnen verkondigen en bovendien zaten schepen naar de Oost vaak zonder predikant. Maar zonder universitaire opleiding en promotie en bovendien van katholieke komaf kwam Fezant hiervoor niet in aanmerking.  Dat gold ook voor de  functie van ‘ziekentrooster’, die aan boord bij gebrek aan een dominee in de essentieel geachte zielzorg van de bemanning voorzag.  Een behoorlijke kennis van de geloofsleer voldeed voor deze baan als de gegadigden vooraf een examen hadden afgelegd. Ook daaraan voldeed Fezant niet, als hij al het door hem ontvluchte schamele bestaan als bedelmonnik zou inruilen voor een hachelijk, ongezond en slecht betaald leven benedendeks tussen de hangmatten. 

In de slachtofferrol

De lijst met misdragingen in het onverbiddelijke ‘vonnis’ uit Mechelen was voor de kerkenraad ernstig genoeg om de pater, die nu ook in Hulst zorgeloos op kosten van de diaconie vegeteerde, met de zware beschuldigingen te confronteren. Diep verontwaardigd over deezen impertinenten brief, opgepropt van lasteringen, kroop de spijtoptant meteen in de slachtofferrol. Het spelen van de vermoorde onschuld is een gebruikelijk trucje om zich bij gebrek aan tegenargumenten vrij te pleiten, maar de pater slaagde hier nauwelijks in. Hij betoogde nooit in zijn klooster blijken van de minste ondeugendheid gegeven te hebben, maar dit had de vicaris hem in zijn brief dan ook niet verweten. Hij beweerde in de afgelopen vier jaar niet vier, maar één keer (en anders uit zijn klooster niet is geweest)  weggelopen te zijn, maar moest tegelijk toegeven nu en dan eens op het landgoed van zijn zwager te hebben doorgebracht zonder permissie van den oversten 7. Hij beriep zich op door hem geschreven brieven aan de gereformeerde kerk in Den Bosch en Schiedam met dankbetuiging voor hunne weldaaden, maar dit was op zich geen bewijs, dat hij het in goedgelovigheid gegeven geld ook rechtmatig had besteed. Zeer onwaarschijnlijk was het verweer, dat de abt van het klooster hem na zijn terugkeer in de beslotenheid van de orde allerlei beloften van meerdere vrijheid en toegeeflijkheid had gegeven. Met het belonen van het overtreden van de kloosterregel en het verstrekken van een privilege, dat regelrecht indruiste tegen de collectiviteit van de kloostergemeenschap zou de abt een precedent van jewelste hebben geschapen.  

Bij hoog en bij laag hield Fezant staande, dat hij zijn klooster de rug had toegekeerd om des Religie wille (nml. het overgaan van het katholieke naar het protestantse geloof) en alleen was teruggekeerd vanwege de geduurige tedere aandrang en bloedtraanige brieven van zyne moeder en gansche familie. In deze samenhang klonk het aan het slot van Fezants verdedigingsrede wel heel vreemd, dat hij beweerde  persoonlijk vergiffenis te hebben hebben gekregen van de paus, de hoogste gezagdrager van de door hem nu zo verguisde katholieke kerk.

Portret van paus Benedictus XIV door Christian Friedrich Fritzsch, 1751), rijksmuseum.nl object. nr.RP-P-1908-872. 

In zijn weerwoord ter rechtvaardiging van zijn escapades, haalde Fezant er zogenaamde ‘eigenhandige pardonbrieven’ van paus Benedictus XIV bij, waarin hem vergiffenis was verleend. Het was toch erg curieus, en ongeloofwaardig, dat de tot de gereformeerde religie bekeerde pater, het hoofd van de katholieke kerk hiervoor als opperste genadeheer nodig had. Fezant kon trouwens de absolutiebrieven niet als bewijs aan de gereformeerde kerkenraad in Hulst laten zien. 

 

Er kwam ook nog een  voorbeeld voorbij van den priester Mauritius, die ook om zijn geloof het klooster had verlaten en doorslaande blijken van zijn oprechtheid tot zijn dood toe heeft gegeven. Van eerlijkheid had Fezant echter tot dan toe nog bitter weinig laten zien. 
Het pleidooi werd afgesloten met de conclusie, dat zijne overtuiging, die hij van de waarheid (d.w.z. het gereformeerde geloof) had, hem altoos is bijgebleven en dat hij alléén daarom zijn klooster, zijne aanzienlijke familie en vrienden en alles heeft verzaakt.

Een rondje langs de speelvelden 

De geestdrift van de kerkenraad was als gevolg van de concrete aanklachten in het schrijven van de vicaris van het Karmelietenklooster in Mechelen en de zeer zwakke repliek van de beschuldigde  danig getemperd.  Curieus genoeg sloeg het kerkbestuur niettemin de waarschuwing uit Mechelen in de wind. Fezant werd niet de laan uitgestuurd en mocht voorlopig zelfs zonder beperkende voorwaarden verder zijn gratis kost en inwoning genieten. Om met alle Voorzichtigheid te werk te gaan en niet misleid te worden besloot de kerkenraad tot een schriftelijk informatierondje ‘langs de speelvelden’ van de gewezen pater in Den Bosch en Schiedam.
Namens de gereformeerde kerkenraad te ‘s Hertogenbosch stuurde predikant Joachim Mobachius een erg lang(dradig) rapport naar zijn ambtgenoten in Hulst. Hij liet zich in woord ogenschijnlijk uitermate sympathiek uit (ik beklaag hem, handelt zachtkens met dien jongeling) en betoonde zich erg positief over het gedrag van Fezant tijdens diens verblijf in Den Bosch (zolang, zich hier heeft opgehouden, niet ’t minste ten zijnE. nadeel). Net als in Hulst was de gereformeerde kerk aldaar kennelijk erg met Mechelse ex-pater ingenomen, want  Mobachius noemde hem meerdere keren netjes de Heer E. Fezant en zelfs zijnE. (de afkorting van ‘zijn Edele’).
Dat deze klaploper zich in ‘s-Hertogenbosch voorbeeldig gedroeg is overigens logisch, want alleen dan kon hij geld voor zijn escapades binnen harken. Na een succesvolle speciale collecte ten zijnen gunste was hij snel met eenige liefdegaven, bedoeld om hem tot Predikant te laten studeren, vertrokken. Met de welgevulde  geldbuidel ging de reis niet richting universiteit van Leiden, zoals hij beloofd had (de toeleg was), maar naar de ‘jeneverhoofdstad’ Schiedam.

 kerkinisrael.nl

Portret van Joachimus Mobachius, predikant te ’s Hertogenbosch, bij wie Engelbert Fezant op veel sympathie en medewerking kon rekenen. In zijn brief aan de gereformeerde kerkenraad in Hulst bleek wel waarom. De toon in zijn schrijven was fel anti-katholiek; hij noemde onder meer het klooster in Mechelen ‘Babel’ 8 en het katholieke geloof ‘die afgodische religie’. Bij zo’n diepe afkeer van het katholicisme bij de predikanten, was het voor een opportunist als Fezant een koud kunstje om voor te wenden om theologie te gaan studeren voor het overgaan naar ‘de ware religie’ en vervolgens met het daarvoor bestemde collectegeld in Schiedam de bloemetjes buiten te zetten. In Hulst was de blik van de gereformeerde kerkenraad  eensgelijks getroebleerd.

Uit het vervolg van het schrijven van Mobachius blijkt, dat hij contact gehad had met de geloofsbroeders in Schiedam, maar toch liever niets over het frivole leven van de pater in de ‘jeneverstad’ kwijt wilde (In Zyne onvoorzichtigheid te Schiedam laat ik mij niet in). Niettemin kwam hij toch met enige informatie over de brug; de ergernis won het blijkbaar van de tegenzin.  Fezant liet het in Den Bosch afgepingelde geld in Schiedam lekker rollen (een splendiet leven), waarmee hij flink achter de meiden aanzat (Zyne bijzondere fout; uitgekomen op vryagien). Of de kerkenraad in Schiedam ook geld voor de pater-klaploper had ingezameld, schrijft Mobachius niet. In ieder geval heeft men daar op enig moment het contact met Fezant verbroken (de hand van hem heeft afgehouden) en hem zonder referenties de laan uitgestuurd (wegens het gepasseerde geene nadrukkelijke attestatiën9. Evenals vicaris Aloysius uit Mechelen memoreerde ook Mobachius, dat Fezant daarna te Amsterdam getragt heeft een bestaan te vinden, waar niets van terecht kwam (hebbende een en andermaal gesmaakt, hoe bitter hem zo eene vlugt zeer opbreekt).

Gemeentearchief Hulst, Notulen van de gereformeerde kerkenraad, archiefnr. 81. 
Het slot van het  antwoord van predikant Joachim Mobachius uit ’s Hertogenbosch.

Dit schrijven, ofschoon minder uitgebreid en gedetailleerd dan de brief uit Mechelen van vicaris Aloysius, bevestigde het op ondubbelzinnige wijze de feiten en meningen in de Mechelse brief. Desondanks eindigde het betoog  met het vergoelijken van Fezants gedrag. Er bestond blijkbaar veel coulance om deze ontspoorde pater bij het zo verfoeide katholieke geloof weg te houden en voor ‘de ware religie’ te behouden.

Uit Schiedam was er ook  antwoord gekomen. Dominee Remko Haijens wilde maar weinig woorden aan de kwestie vuil maken. Hij memoreerde alleen,  dat gemelde Fezant mij en anderen te Schiedam in perzoon wel bekend is en dat deze zich in het begin zeer stigtelijk, maar daarna zo stigtelijk niet meer had gedragen. Verreweg het grootste gedeelte van het schrijven bevatte het gebruikelijke gefoeter op de valsche leere in ’t Pausdom (het katholicisme) en het verheerlijken van de leere der waarheid (de gereformeerde godsdienst). 
De gereformeerde kerkenraad in Hulst vond, dat dominee Haijens zich er wel erg gemakkelijk van had afgemaakt. De vergadering van 29 juli 1759 besloot daarom de predikant uit Schiedam nogmaals aan te schrijven en nader elucidatie (opheldering) te verzoeken voor de zinsnede maar daarna zo stichtelijk niet meer. Deze passage, zo schreef men, was  zeer duister en onbepaald, en dus gansch niet voldoende. Dat hielp! Nu heette het in het antwoord, dat de Mechelse ex-pater zich onder ons zich wat te libere (te vrij) gedragen heeft, meer naalatig in de betragting (in acht nemen) van den uitwendigen Godsdienst. Fezant had zijn seksuele aandrang niet in de hand kunnen houden (de jongelingsdriften vrij ruim den toom gevierd) en zich overgegeven aan ongepaste vrijpartijen (eene ontijdige en voor hem, dies tijd, niet voegzame vrijagie). Tegenover de kerkenraad in Schiedam had hij de scharrelpartijen eerst ontkend en daarna wel bekend (ook de zwakheid gehad van die vrijagie bij een mijner Collegen te ontkennen en daarna bij een ander van mijnen Collegen te bekennen). Dat was in tweede instantie een heel duidelijk antwoord en geheel in lijn met de ervaringen van het klooster in Mechelen en van de kerkenraad in Den Bosch.

Gevangen in geloofsijver

Nu zou je verwachten, dat de drie gelijkgestemde bevindingen uit Mechelen, Den Bosch en Schiedam voor de gereformeerde kerkenraad in Hulst meer dan genoeg waren om Fezant zonder pardon de stad uit te jagen, maar het gebeurde niet.
Wel nam het kerkbestuur het besluit definitief te bepalen, wat er met de frivole profiteur moest gebeuren, maar dit werd niet ingegeven door de ontvangen respons. De enige reden was de financiële wissel, die het verblijf van de weggelopen monnik op de kas van de diaconie trok. De logeerpartij had inmiddels al een maand geduurd en kon niet met het onderhoud van gemelden Heer Fezant langer bezwaard worden. Tevens was er voor hem geen enkel zicht op een kerkelijke functie of andere baan (hier ter plaatze ook geen bestaan voor hem te verwachten). De zitting van de kerkenraad van 26 augustus 1759 kwam daarom overeen om Fezant met een recommandatie aan eenige bekende vrienden te adresseeren na (te sturen naar) Middelburg. Deze recommandatie (aanbevelingsbrief) was vervat in een erg lang epistel, een duidelijke getuigenis van het positieve gevoelen tegenover de gewezen priester. De informatie uit Mechelen, Den Bosch en Schiedam werd afgedaan als een poging om Fezant in een kwaad daglicht te stellen (men zoekt hem alleenlijk haatelijk te maaken). Ook vond men de  geschetste ernst van de misdragingen ongeloofwaardig (hebben bevonden onwaarheid te zijn) en werd het losbandige leven gebagatelliseerd tot den schijn van eenige onvoorzichtigheeden, die gewoon toe te schrijven waren aan de onbedachtzaamheid der jeugd. In Hulst was Fezant’s gedrag zonder alle opspraak en stichtelijk geweest en het vervullen van zijn godsdienstplichten voorbeeldig (den openbaaren Godsdienst gezet en naarstig heeft bijgewoond). De leugens, die de voormalige kloosterling overal had rondgestrooid, bleken helemaal niet mee te tellen.
Uit alles bleek, dat de geloofsijver om de gevluchte katholieke kloosterling voor ‘de ware religie’ te behouden niets aan kracht had ingeboet. Vanuit deze subjectiviteit werden alle ingewonnen, voor Fezant belastende, inlichtingen als vals  bestempeld en diens scheve schaatsen met de mantel der liefde bedekt. Hoewel indringend bekend was, dat Fezant op slinkse wijze in Den Bosch en Schiedam geld had losgekregen om er lekker mee aan de rol te gaan, trapte de gereformeerde kerkenraad van Hulst er willens en wetens ook in.  Men vroeg aan en kreeg van de magistraat  toestemming voor twee collectes geschiedt voor den Heer Fezant. De inzamelingsactie bracht het niet geringe bedrag  

(Footo.nl, 19-12-2007, door Cobra)

op van honderd en een gulden, drie stuivers en acht penningen, nog vermeerderd met een gift van de diaconie van Sint Jansteen ad 20 gulden.
Om tot zijne reize na Middelburg bevorderlijk te zijn werd het kapitaaltje  aan Fezant zelf ter hand gesteld en dat was natuurlijk de kat op het spek gebonden. Het was gewoon  wachten op het moment, dat de gulle gaven er weer doorheen waren gedraaid. Na ruim drie maanden was het zover. Op de vergadering van de gereformeerde kerkenraad in Hulst van 5 december 1759 memoreerde de voorzitter, dat predikant Jacob Wichmans een brief uit Middelburg had ontvangen van zijn moeder, juffrouw De Superville. Uit dit schrijven bleek, dat de ex-pater-flierefluiter na zijn vertrek uit Hulst naar Engeland was overgestoken en onlangs uit armoede en gebrek uit Engeland geretourneerd zynde, zich bevind te Vlissingen 

ten huize van een koopman Der Moise, die hem ookniet langer wil houden, en heeft laaten weeten, dat hij hem naa Hulst wil te rug zenden.

Eindelijk dan was bij de kerkelijke weldoeners in Hulst nu het punt bereikt de naïeve goedgelovigheid te vervangen door nuchter verstand. De vergadering oordeelde tenminste hem hier voor de tweede maal niet konnen accepteren. Maar om er dan toch weer meteen aan toe te voegen met de uiterste compassie met den man aangedaan te zijn. Dus werd er weer een andere notabele in Vlissingen benaderd in de persoon van schepen Leonard van Sonsbeeck, met het verzoek om dit ongelukkig onderwerp (d.w.z. de persoon Fezant) aan te bevelen in zijn goedgunstigheid (aan zijne goede recommendatie) 10. Ook werd met vier pond Vlaams 11 nog maar eens de beurs getrokken als blijk van onze goede geneegenheid, welk bedrag niet aan het berooide  subject zelf, maar in handen van juffrouw De Superville in Middelburg werd gesteld.  Beurtschipper Kleinzwager, als diaken tevens lid van de gereformeerde kerkenraad in Hulst, ging het financiële extraatje in Middelburg afgeven. De schipper verscheen op 9 december met voorspelbaar nieuws in de kerkenraadsvergadering. Er deden nadeelige geruchten de ronde over genoemde Fezant, die zich inmiddels niet meer in Zeeland zou bevinden. Het laatste werd bevestigd in een schrijven van Leonard van Sonsbeeck, die van koopman Der Moise had vernomen, dat Fezant ten tweede male naar England was afgereisd.
Hier eindigde voor de gereformeerde kerkenraad in Hulst de bemoeienis met Engelbertus Josephus Fezant. Gedreven door een niet te bedwingen geloofsijver had men de notoire losbol tot op het laatst financieel gesteund om zijn losbandig leven op andermans kosten voort te zetten.

Het lijkt erop, dat er ten slotte toch nog iets ten goede keerde. Een klein jaar later werd op 20 november 1760 in Londen het huwelijk voltrokken tussen Jane Baker en Engelbert Joseph Fezant in de kerk van Saint Anne in de wijk Soho. Nog later maakt een kerkelijk akteboek op 12 januari 1776 melding van een Joseph Fezant als curate 12 in de parochie van Wapping, een district in Londen13.

(pinterest.com.au) Saint Anne Church in Soho, ca. 1810. In deze kerk trouwde Engelbert Fezant met Jane Baker.

De laatste rit van Daniel Janssen

Een inkijkje in een 18e eeuws strafrechtelijk onderzoek

De van St Jansteen geboortige Maria Katharina de Nijs was op 9 juni 1749 in Hulst in het huwelijk getreden met de uit Kemseke in België afkomstige weduwnaar Andries Schuurman. In het huwelijksregister is bij haar naam ‘j.d.’ vermeld, de afkorting van ‘jonge dochter’, wat destijds in dit verband de geijkte term was voor niet eerder getrouwde vrouwen. Het kwam vroeger nogal eens voor, dat jongedames een (veel) oudere man huwden en daardoor grote kans hadden binnen afzienbare tijd weduwe te worden. Als dit gebeurde moesten de achtergebleven vrouwen zich financieel maar zien te bedruipen. Het was ook Maria de Nijs overkomen en ze probeerde met een kleine hofstede in Kapellebrug met één boerenknecht in dienst in haar onderhoud te voorzien.
Deze werkkracht, de bij haar inwonende Daniel Janssen uit Belsele (B), had zich op zondag 5 november 1786 van het loon voor zijn zesdaagse werkweek opsettelijk op een allerbeestagtigste wijze ten huyse en herberge van Judocus Geldhof in Clinge een flink stuk in zijn kraag gedronken 1. Uiteindelijk was hij zo onmenselijk bedrankt geworden, dat hij buyten staat en als beroest geraakt zijnde was neergevallen.
De straalbezopen drinkebroer moest op de een of andere manier thuis zien te geraken en enige behulpzame cafébezoekers boden zich aan om Daniel Janssen in een kruiwagen van Clinge naar Kapellebrug te transporteren.

www.erfgoedinzicht.be, object. nr. 2011-002-514
Centrum agrarische geschiedenis, www.cagnet.be, object nr. 00014031

De grove houten boerenkruiwagens met bak of open laadvlak waren uitermate geschikt om grote zware lasten rond te kruien, maar niet voor het vervoer van het ‘dode’ gewicht van een nagenoeg bewusteloos lichaam. Het hotsende en botsende tochtje over een achttiende eeuws dorpsweggetje vol gaten en kuilen had mogelijk bijgedragen aan Daniel Janssens’ fatale laatste rit.

Bij aankomst op zijn logeeradres vertikte zijn bazin Catharina de Nijs het om haar laveloze werknemer binnen te laten brengen, waarop de reis werd voortgezet naar de nabijgelegen hoeve van Pieter de Dauw, die de zuipschuit ter ontnuchtering in zijn lege varkenskot liet kieperen. De volgende morgen trof men Daniel Janssen aan met het aangesigt voor over in het stro of mest en bleek de onfortuinlijke knecht ontslapen te zijn in plaats van uitgeslapen. 
In tegenstelling tot heden ten dage was de procedure met betrekking tot een verdacht overlijden destijds in handen van de lokale magistraat, die zowel tot bestuur als rechtspraak bevoegd was. De verantwoordelijkheid voor opsporing en vervolging lag – vanaf de Middeleeuwen al – bij de baljuw.
Omdat Daniel Janssens de geest had gegeven in het rechtsgebied van Hulsterambacht 2, diende zich in de ochtend van 6 november een zware delegatie aan in het varkenshok, allen aangetreden om volgens de procedure het lichaam van de onfortuinlijke overledene te schouwen:
– burgemeester Otto Obreen als plaatsvervangend baljuw.
– de schepenen Johan van Vlissegem en Isaac Tegelberg namens het gerecht.
– griffier J. Paris voor de minutieuze verslaglegging.
– Isaac Henry Gallandat en Pieter François Nolson, resp. medicinae doctor (arts) en chirurgijn (heelmeester) als ‘patholoog-anatomen’ voor Hulsterambacht.
Het ter plaatse uitgevoerde uitwendig onderzoek van het stoffelijk overschot gaf geen uitsluitsel over de positive oorzaak van het overlijden, omdat er aan dit lighaam uitwendig geen sijmptomata te zien waren. Zomaar aannemen, dat overmatig gebruyk van Drank de grote boosdoener was geweest vond men een te gemakkelijke, zo niet voorbarige, conclusie en dus werd besloten tot een capitaal schauwing en exact ondersoek, d.w.z. een autopsie. Dus stond de volgende ochtend om tien uur dezelfde personele bezetting paraat in den Gerechtshuize van den Lande van Hulsterambacht in de Steenstraat in Hulst.

Het uitvoeren van een sectie in een gekoelde ruimte van een forensisch mortuarium met gespecialiseerde artsen was eind 18e eeuw nog toekomstmuziek.

Lijkopeningen vonden plaats in het gebouw, waar een plaatselijke overheid zetelde, zoals in het ’s Landshuis in de Steenstraat in Hulst voor het Hulsterambacht.

Een van de ruimten fungeerde in de letterlijke betekenis van het woord als ‘schouwtoneel’. De autopsie werd bijgewoond door de baljuw als ‘officier van justitie’ en een delegatie van twee schepenen van Hulsterambacht in hun hoedanigheid van rechterlijke instantie en door de griffier.

(beeldbank.cultureelerfgoed.nl, inv.nr. 112820)

Formeel was er toentertijd een groot verschil in status tussen Gallandat, die als medicinae doctor de doodsoorzaak moest vaststellen en Nolson, die als chirurgijn alleen maar zou mogen snijden. Uit het uitvoerige verslag van de lijkschouwing blijkt echter, dat beiden hier collegiaal samenwerkten in het openen van de twee holligheeden van Borst en Buik. Het is te hopen, dat het aanwezige gezelschap niet te uitgebreid ontbeten had, want uit eene dunne Chijmus in de maag van de overledene welde na het snijden een onmiskenbare reuk op, die duidelijk een voorgegaan gebruik van sterken drank te kennen gaf. Deze constatering was slechts een bevestiging van wat de vorige dag bij de eerste uitwendige lijkschouwing al was gebleken. Naarmate se sectie vorderde raakte de overmatige alcoholconsumptie als meest waarschijnlijke doodsoorzaak steeds verder uit beeld. Het bleek immers dat in tegendeel de maag, zoo wel als de leever de milt en verdere ingewanden er in statu naturali (volkomen normaal) uit zagen en ook het hart en de longen zonder eenige extravasatie (bloeding) of kwetzing in derselver natuurlijken staat waren.

Gedeelte uit het officiële rapport van Gallandat en Nolson (Gemeentearchief Hulst, Hulsterambacht nr. 1185, lijkschouwingen, 07-11-1786)

Wat dan wél met zekerheid tot het schielijk overlijden had geleid, was medisch niet vast te stellen en Gallandat en Nolson hielden het op een fatale samenloop van omstandigheden. Het was huns inziens goed mogelijk, dat de kruiwagenrit een algemeene verstijving van en een verhinderden omloop des bloeds in het ‘dode’ gewicht van Daniel Janssens had veroorzaakt. En omdat hij daarna met zijn gelaat naar beneden in het varkenshok had gelegen, was er een belette respiratie (ademhaling) en eindelijk suffocatie (verstikking) op gevolgd, zo was de redenering.
Burgemeester Obreen, in zijn functie van plaatsvervanger voor de afwezige baljuw, kreeg deze interpretatie dan ook als conclusie in de officiële verklaring te lezen, maar hij vond deze zodanig problematicq, dat hij op den toedragt dezer zaak eenig nader en nauwkeurig ondersoek wilde doen. Zijn recherchewerk leverde echter geen nieuwe gezichtspunten op. Alle getuigenverklaringen kwamen nog steeds hierin overeen, dat den gesegde Daniel Jansen alleen als de oorsaak van het funest toeval werd gezien en dus waarschijnlijk aan de gevolgen Zijner dronkenschap was overleeden.
En ofschoon Gallandat en Nolson in hun verslag de hobbelige kruiwagenrit als een mishandeling kwalificeerden, die mogelijk mede tot de dood had geleid, kon Pieter de Dauw met zijn consorten alleen worden verweten, dat zij beeter en voorsigtiger hadden gedaan, van den opgemelden janssen in den staat waar in hij zig bevondt in de voorsz. Herberge te laaten verblijven.
Er was geen sprake van opzet, hooguit van ongelukkig handelen vanuit de beste bedoelingen en dus verviel iedere grond voor verdere strafrechtelijke stappen. Hiermee zat de taak van Obreen als openbaar aanklager er voor dit incident op. Officieel kwam ‘de kwestie Janssen’ nog ter sprake als agendapunt in de vergadering van de magistraat van Hulsterambacht op 13 november 1786.
Dit college besloot na het mondeling rapport van voorzitter Obreen deeze zaak buyten verder onderzoek te laaten en de verklaring van des ambagts doctor en chirurgyn te doen seponeren.

Vrouwe Justitia

Geheimmiddelen in Het Hulsterblad

1.   De illusie van de wondermiddelen

Kranten verschijnen in Nederland al meer dan vierhonderd jaar, maar zij waren tot halverwege de 19e eeuw vooral voorbehouden aan de elite. Toen in 1869 de overheidsbelasting op kranten, het zgn. ‘dagbladzegel’, werd afgeschaft, halveerde de prijs en was dit nieuwsmedium ook voor de massa beschikbaar. Handige zakenlieden speelden hier op in met advertenties, gericht op het aanprijzen van hun eigen producten voor deze specifieke doelgroep. Het meest in het oog lopend, zowel in aantal als in verkooptechniek, waren advertenties voor zogeheten ‘geheimmiddelen’, commerciële nepmedicijnen, waarvan de recepten zorgvuldig geheim gehouden werden. In gewiekste reclameboodschappen werd een heel scala aan drankjes, poeders, zalfjes, pillen en capsules aan naïeve kopers aangesmeerd als remedie tegen werkelijk alle kwalen, variërend van ernstige ziekten tot hinderlijke ongemakken. In deze eerste periode van de moderne marketing konden producenten zich ongestraft te buiten gaan aan overdrijven en misleiden, omdat regelgeving van overheidswege ontbrak1. Hierdoor was natuur- en scheikundig onderzoek naar de nutteloosheid of juist de grote risico’s van de werkzame stoffen in de wondermiddelen hoegenaamd niet mogelijk. Door de afwezigheid van regulering en de aanwezigheid van een onuitputtelijke klandizie opende zich voor de professionele kwakzalvers een winstgevende ‘big business’. Slechte arbeidsomstandigheden in fabrieken, zwaar veldwerk in de landbouw, kinderarbeid, lage inkomens, eenzijdig voedsel, ondervoeding, krotwoningen, gebrek aan hygiëne en dure, dus onbereikbare reguliere medische zorg, zorgden voor genoeg potentiele klanten onder de lagere klassen. Een belangrijk kenmerk van de moderne reclame bestond uit het frequent aanprijzen van producten in alle kranten: landelijke, regionale en lokale. Om deze reden komen we de advertenties met geheimmiddelen ook tegen in Het Hulsterblad, een plaatselijke krant, die tussen 1866 en 1949 in Hulst werd gedrukt en uitgegeven2.

Het Hulsterblad, 21 september 1874, blz. 2

Weekblad van Haarlemmermeer,  4 april 1873, blz. 3.

Het drukwerk van Het Hulsterblad (afbeelding links) was geruime tijd van een vrij inferieure kwaliteit; donkere onduidelijke illustraties, geringe lettergrootte, slordige opmaak, slechte leesbaarheid en met de druk meegekomen ongerechtigheden. Dat het beter kon, blijkt op de afbeelding rechts, waarop de illustratieve boodschap van de producent veel zichtbaarder is. De pillen van Holloway zijn de ‘vriend van iedereen’; volgens de tekst op de wereldbol kent iedereen dit product (known in all parts of the world) en is dit middel de alles omvattende oplossing (here’s your remedy). De wijze waarop Holloway adverteerde was destijds  revolutionair.

Thomas Holloway adverteerde tussen 16 oktober 1869 en 15 oktober 1892 in bijna iedere wekelijkse aflevering van het Hulsterblad. De opmaak van de reclame was bijna altijd gelijk: een functionele illustratie, de naam van het product prominent onder de afbeelding, een pakkende titel en een uitbundige aanprijzing van het wondermiddel. In de tekst van de advertentie linksboven heten de ‘Pillen Holloway’ het beste product te zijn (niets overtreft), want zij zijn werkzaam, waar andere middelen falen (laatste redmiddel), geschikt voor liefst alle kwalen (welk de ziekte zij), ongeacht de oorzaak (waar zich de zetel er van ook bevinde). De wijze, waarop Holloway  destijds reclame maakte voor zijn nepgeneesmiddelen, was revolutionair.

2.    The English ‘quack-professor’ Thomas Holloway

De grootste charlatan onder de 19e eeuwse fabrikanten van geheimmiddelen was ongetwijfeld de Engelse quack (kwakzalver) Thomas Holloway. 

Edgehammuseum.org/online-exhibitions, june 2019

Alsof hij een hoge onderzoeks- en doceerfunctie had aan een universiteit, mat hij zich – ten onrechte – de titel ‘professor’ aan om bij het koopgrage publiek geloofwaardig over te komen. Zijn in 1838 opgezette fabriek voor zogenaamde geneesmiddelen produceerde tot aan de sluiting in 1892 slechts één soort zalf en één soort pillen, maar die waren beide – het liefst in combinatie natuurlijk – dan ook overal goed voor. Dankzij Holloway’s zakeninstinct en vernieuwende visie op het aan de man brengen van zijn creaties, wist hij het grootste ‘geneesmiddelenimperium’ van de 19e eeuw te verwezenlijken. Als een echte ondernemer durfde hij het risico aan om steeds meer te investeren (van 5000 £ in 1842 naar 50.000 £ in 1883) in een wijze van reclame maken , die tot dan toe ongezien was3. Omdat de krant destijds het belangrijkste reclamemedium was, adverteerde hij wereldwijd in zowat alle kranten  en bereikte daarmee vrijwel alle mogelijke kopers. De grootschalige marketing was een enorm succes en maakte Holloway tot multimiljonair. 

Het Hulsterblad, 7 januari 1882, blz. 4.

De zakenman, die de markt verkeerd inschatte of wiens reclamecampagne niet aansloeg, kon in grote financiële problemen raken. De advertenties van Thomas Holloway waren echter op meerdere onderdelen zo vernieuwend, dat zij tientallen jaren lang succes garandeerden. In plaats van de toen gebruikelijke saaie, zakelijke aankondigingen voor thee, boeken en wijn, ruimde Holloway de helft van de advertentieruimte in voor een aanschouwelijke prent. Direct daaronder kwam een grote diapositieve balk met de merknaam, zoals hier: ZALF HOLLOWAY4. Voor ons is een handelsnaam, waaronder artikelen worden verkocht, zeer gewoon, maar toen was dit echt een novum. Consumenten waren niet anders gewend dan bij de plaatselijke winkelier hun product te kopen zonder te weten van welke fabrikant het afkomstig was. Onder illustratie en naambalk volgde een uitgebreide uiteenzetting van het eminente belang van de koopwaar. De teksten, waarin de potentiële klant direct werd aangesproken, waren nooit hetzelfde, zodat het leek alsof er steeds andere nieuwswaarde werd aangeboden. Daarentegen was de boodschap, die werd uitgedragen, wel altijd identiek: de producten van Holloway konden alle aandoeningen met zekerheid genezen, iets beters was er niet! Ter geruststelling eindigde deze advertentie met de garantie, dat de ingrediënten van het geheimmiddel volkomen onschadelijk waren (geen kwikzilver of eenig ander schadelijk bestandeel). Deze waarschuwing was geen reclameslogan zonder meer, want er waren genoeg fabrikanten, die gevaarlijke stoffen door hun maaksels mengden.

De illustratie van het deksel van een zalfpotje (Holloway’s ointment) op de afbeelding rechts is ongeveer hetzelfde als die uit het Hulsterblad erboven en heel wat duidelijker, dan die uit de krant. Een gezeten vrouwelijke gedaante, gekleed in een ‘peplos’, het vrouwenkleed bij uitstek in het oude Griekenland, rust met haar linkerhand op een zuil. In haar rechterhand houdt zij een drinkschaal, die veel weg heeft van een oud-Griekse kylix5. Om de zuil links kronkelt zich de esculaap, het herkenningsteken van de arts en ook dit embleem is ontleend aan de beschaving van het oude Griekenland6. Ook het (half)naakte kinderfiguurtje, dat vaak als ornament in de kunst voorkomt, ontbreekt hier niet. Het wijst op een langwerpig bord met het adres van Holloway’s fabriek en met informatie over de verschillende doses, waarin de zalf verkrijgbaar was.

chertseymuseum.org 7.

Het Hulsterblad, 16 oktober 1869, blz. 6.

De eerste advertentie van Holloway in het Hulsterblad pakte direct uit met een vernieuwende advertentie-indeling: een grote functionele illustratie, een kanjer van een balk met merknaam en de aanprijzing van het wondermiddel. De mindere zichtbaarheid en leesbaarheid van afbeelding, cq de tekst, ligt minder aan de kwaliteit van de digitale foto, dan aan de  drukwerk kwaliteit van het Hulsterblad. De prent toont een groep zichtbaar zieke mensen. Een aantal van hen heeft krukken, midden onder wordt een half op de grond liggende ellendige ondersteund. Aller ogen zijn wanhopig en hoopvol gericht op de centrale figuur met baard , die als een echte messias ruimhartig pillen uitdeelt ’ter verlossing van alle kwalen’.
In vrijwel alle advertenties hadden de verklarende teksten een titel (hier: Een zeker geneesmiddel voor ziekten der vrouwen). In ieder krantnummer was deze aanhef anders, omdat er steeds andere aandoeningen werden genoemd, waartegen zalf of pil een probaat middel was. Omdat Holloway wereldwijd in kranten reclame maakte en zijn middelen verkocht, had hij duizenden agenten in dienst. Niet alleen als landelijke en regionale depothouders, maar ook om de inhoudelijk steeds wisselende teksten te maken en in de betreffende talen te vertalen. 

Het Hulsterblad, 5 juni 1875,  blz. 2.

Het duurde niet lang of andere fabrikanten – en niet alleen die van geheimmiddelen –  begonnen de advertenties van Holloway te imiteren, met als gevolg kranten vol pagina’s met reclameboodschappen. Ter illustratie hiervan een advertentiepagina uit 1875, met een zestal – voor de duidelijkheid  ingekleurde – voorbeelden. We onderscheiden in rood Urbanuspillen, in rose dr. Popp’s tandmiddelen, in geel Theophile’s haarproducten, in bruin Zickenheimer’s druivenborsthoning, in blauw Holloway’s pillen en in grijs de teercapsules van Guyot. Hoewel sommige concurrenten Holloway’s  model benaderden of zelfs overtroffen, gold dat nooit voor de kwantiteit. het aantal geplaatste advertenties bleef altijd (ver) achter bij de ‘uitvinder van de moderne reclamecampagne’.

Op 15 oktober 1892 stond de laatste advertentie van James Holloway in het Hulsterblad, ongewoon kort van tekst en zonder illustratie. Holloway was toen al bijna negen jaar overleden (26 december 1883) en zijn erfgenamen hadden het bedrijf op dezelfde wijze als de stichter voortgezet. Eind 1892 verdwenen ineens de advertenties uit de kranten en loste het bedrijf als het ware in het niets op. Onafhankelijk onderzoek bracht later aan het licht, wat miljoenen mensen een halve eeuw lang goedgelovig hadden geslikt. Specifiek giftig waren de pillen niet, maar evenmin helemaal ongevaarlijk. De  voornaamste bestanddelen waren varkensvet, olijfolie, hars en het sap van de vetplant aloë vera. De oplossing tegen alle kwalen was een sterk laxeermiddel geweest.

3.   Andere pillen en pillendraaiers

James Holloway was beslist niet de enige, die zijn nepmedicijnen succesvol wist te slijten. In zijn kielzog vertoonden zich tientallen andere pillendraaiers met wondermiddelen voor specifieke kwalen of werkzaam bij alle aandoeningen. Als handelsmerk gebruikten zij hun eigen naam, een verwijzing naar het doel van het product of een fantasie-term, zoals de ‘pink pills for pale people’ (roze pillen voor bleke mensen). Vergeleken met de Engelse reclamegigant adverteerden zij, in het Hulsterblad althans, minder frequent en over een kortere periode. Bij vrijwel iedere advertentie werden de verkooppunten in Hulst genoemd. Naast winkeliers fungeerden opvallend genoeg als distributeur ook apothekers, die hun winstoogmerk blijkbaar prefereerden boven het ethisch principe om alleen maar reguliere geneesmiddelen te verkopen8. Sommige farmaceuten gingen nog een stap verder en verkochten door henzelf in elkaar geknutselde nepgeneesmiddelen, het toppunt van kwakzalverij!

3a.   Engelsche Gal-, Slijm- en Maagpillen

Het Hulsterblad 1 december 1877 blz. 2. De laatste advertentie van de ‘Engelsche gal-, slijm- en maagpillen van apotheker J. Schreuder. Vanwege de slechte drukkwaliteit is de advertentie sterk vergroot weergegeven.

Apotheker J. Schreuder adverteerde een relatief korte periode, van 1 mei 1869 tot 1 december 1877, in het Hulsterblad met zijn vooral op maagkwalen gerichte foppillen. Ze werden in deze achteneenhalf jaar onder verschillende namen (Engelsche gezondheidspillen; Slijm- en maagpillen; Engelsche Gal-, slijm- en maagpillen) aangeboden bij verschillende winkeliers, die steeds een monopolie op het product van Schreuder hadden. In de volgorde van tijd waren dat in Hulst Lodewijk Brand in de Gentsestraat, Theo Annaert in de Bierkaaistraat, de ‘gezusters mejufvrouwen’ Rodrigo en Jan Borghstijn. De pillen kon men ook aanschaffen bij – achtereenvolgens – de  apotheker-depothouders Johan Nederveen in de Steenstraat en Leonard Enters in de Bierkaaistraat.

.

3b.   Urbanuspillen

Het Hulsterblad van 12 oktober 1872, blz. 2., eveneens sterk uitvergroot voor de leesbaarheid.
In de advertenties voor de Urbanus -Pillen werd de lat meteen al in de merknaam heel hoog gelegd. Zijne Heiligheid paus Urbanus VIII  zou het oorspronkelijke recept van dit middel hebben vervaardigd en de verbinding met diens naam was zeker niet bedoeld om de hoogste kerkvorst tot kwakzalver te bestempelen. Reclame voor deze namaakgeneesmiddelen stonden tussen 20 maart 1869 en 2 december 1876 in het Hulsterblad  Deze pillen waren ongetwijfeld in de regio erg bekend, want in de meeste advertenties – zoals  in het voorbeeld hierboven – stonden de toepassingen niet eens genoemd.

Portret van paus Urbanus VIII (1623-1644) uit 1627; Pietro da Cortona (museicapitolini.org ,inv. nr. PC 153, Rome).

Naar de normen en waarden van onze tijd was Urbanus VIII verre van een waardige bekleder van Heilige Stoel. Met de belangen van kerk en gelovigen liet hij zich weinig in, met de macht en rijkdom van zichzelf en zijn familie des te meer. Hij vergrootte het grondgebied van de kerkelijke staat, waarin zijn familie zich via ambten schandelijk kon verrijken. Voor de nodige oorlogvoering bezat hij een eigen wapenfabriek, hij veroordeelde de oude Galileo Galilei  vanwege diens wetenschappelijke bevindingen tot levenslange verbanning met huisarrest en hij stond bekend om zijn uitgebreide bras- en schranspartijen voor grote groepen genodigden. Om zijn buitensporige activiteiten te bekostigen, hief hij liefst 63 belastingen. Tot overmaat van ramp werd zijn persoon ook nog verbonden aan en gebruikt als merknaam voor het nepmiddel Urbanuspil. De kwakzalverij kan echter van zijn ‘prestatielijst’ worden geschrapt. De Urbanuspil is weliswaar erg oud, maar gaat niet verder terug dan ongeveer 1760. De in Vierlingsbeek (Noord-Brabant) praktiserende arts Jacobus Antonius Hoctin zou rond deze tijd met de productie zijn begonnen. De authenticiteit van het middel staat overigens niet vast, want in 1786 claimde Margaretha Vermaten het enige echte recept in 1764 te hebben ontwikkeld9. In de 19e eeuw beweerden vervolgens de fabrikanten Peters (door huwelijk verbonden aan de familie Hoctin) en de ‘Weduwe Kuenen & Zoon, chemisten te Haerlem’  beide in advertenties de echte Urbanuspillen te vervaardigen. Bovendien waren er nog veel meer imitaties in omloop, die alle onder de naam Urbanus-pillen verkocht werden. Wie de merknaam heeft bedacht en om welke reden is onmogelijk te achterhalen. Hetzelfde geldt voor het verband tussen de reclameboodschappen en paus Urbanus VIII . 

Het Hulsterblad van 9 november 1872, blz. 2.

De advertenties voor Urbanus-Pillen in Het Hulsterblad waren afkomstig van de firma Keunen (of Kuenen) in Haarlem. De concurrentie was blijkbaar moordend, want het grootste deel van de tekst gaat over een waarschuwing tegen namaak. Het is echter zeer de vraag – zoals we eerder zagen – of de ‘Weduwe Keunen en Zoon’ over ‘ het aloude en echte recept’  beschikten, zoals in deze reclame wordt beweerd. In de praktijk maakte het trouwens weinig uit of er een Holloway, een Engelsche of een Urbanus-pil werd geslikt, want alle balletjes waren vooral laxerend. In het aanprijzen van hun producten waren de Engelsche gal-, slijm- en maagpillen en de Urbanusillen identiek aan elkaar. Hun werking zou heilzaam zijn voor de maag en de spijsvertering en waren een beetje laxerend. Dit laatste was echt een verhullend taalgebruik, want de werking van deze laxeermiddelen was behoorlijk sterk.
Vergeleken met alle andere pillen heeft de Urbanuspil de twijfelachtige eer meer dan twee eeuwen onder deze merknaam  gefabriceerd te zijn. En zelfs nu nog…?

Toch een blijvertje?

Zelfs nu nog (januari 2022) – of in ieder geval tot voor kort was dat het geval – komen de Urbanuspillen in reclameboodschappen voor, niet meer als advertentie in de krant, maar online op twee heel algemene websites voor drogisterij-artikelen. De manier van aanprijzen lijkt nog aardig op die uit de 19e eeuw. Volgens het bijschrift op drogist.nl behoren de Urbanuspillen van het merk Meenk tot de voedingssupplementen. Als dit waar is, moeten zij bestaan uit geconcentreerde vitaminen, mineralen of andere voedingsstoffen. Maar net als bij de geheimmiddelen destijds mag de koper niet weten wat de samenstelling is. We lezen hierover de wat cryptisch-tegenstrijdige uitleg: ‘Helaas ontbreekt voor dit product uitgebreide informatie. Wij doen ons uiterste best om alle producten van goede informatie te voorzien’. Bij drogisterij.net is dit product uitverkocht en komt niet meer op voorraad. Hier heet de Urbanuspil een laxeermiddel te zijn, met een uitgekiende samenstelling van natuurlijke kruiden, gunstig voor de

darmwerking. Deze volzin zou in de reclame voor geheimmiddelen in de 19e eeuw niet misstaan. Tijdens het lange voortbestaan van de Urbanuspillen zal de samenstelling van dit nepmedicament beslist gewijzigd zijn. Verschillende onderzoeken wezen uit, dat de argeloze consument grote kans liep op vervelende bijwerkingen, omdat de hoofdbestanddelen sterk laxerend waren, zoals het sap van de aloë, sennablad en  zoethout- of dropwortel ; de gedroogde gemalen schors van de cascaraplant; de wortel van rheum officinale (Chinese rabarberplant). Als vul- en bindmiddel werd het mineraal calciumcarbonaat (kalk) en aardappelmeel gebruikt. Uit analyses in de jaren 70 van de 20e eeuw bleek, dat veel purgeermiddelen, waaronder de Urbanuspillen, het chemisch preparaat oxyfenisatine bevatten, dat tot ernstige leveraandoeningen kon leiden. Dit was des te gevaarlijker, omdat afwijkingen pas veel later konden optreden, wat het aantonen van het verband  met de laxeerpillen moeilijk maakte 10.

3c.   De teercapsules en teersiroop van Louis Guyot 

La Belle Epoque (lett. het mooie tijdperk) is de gebruikelijke term voor de periode tussen de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) en het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914). Een tijd van optimisme in Europa en met name in Frankrijk volgend op een gruwelijke oorlog, gekarakteriseerd door economische en artistieke bloei en een frivool en decadent leven van de kapitaalkrachtigen. La belle epoque was ook de periode van het grandioze succes van de ‘Goudron Guyot’ (de teer van Guyot). Louis Guyot, apotheker te Parijs, had met een ‘pastille’ en een ‘liqueur’ een remedie bedacht voor het genezen van alle veel voorkomende en gevreesde long-, luchtweg- en ademhalingsziekten. Onder zijn portret  op de binnenkant van een pillendoosje met zijn product matigde de maker zich met twee verschillende woorden (docteur en médecin) de titel van arts aan. Al was het hoofdbestanddeel ’teer’ in zijn merknaam en reclame niet geheim, zijn niet geheel ongevaarlijke maaksels  behoorden wel degelijk tot de ‘geheimmiddelen’. 

(lebonheurvintage.com)

Portret van Louis Guyot op de binnenzijde van een doosje met zijn teercapsules.

Het Hulsterblad 20 januari 1877, blz. 1.

Monsieur Guyot had de durf om veel en op een opvallende manier te adverteren goed van James Holloway afgekeken. Hij plaatste in het Hulsterblad af en toe grotere artikelen op de voorpagina (dat deed Holloway niet eens) om zijn waar aan te prijzen en pakte ook op de advertentiepagina nog uit met een flinke reclameboodschap. Waar Holloway beweerde, dat zijn pillen en zalf overal goed voor waren, beperkte Guyot zich tot de borstkwalen, maar ook hieraan was geen gebrek, zoals bronchitis, pleuritis, astma, tuberculose, catarre en longontsteking. Waar andere ‘allround’ middelen in hoofdzaak bestonden uit laxerende bestanddelen, bestond de capsule van Guyot maar uit één ingredient: ‘zuivere Noorweegsche teer’ 11, vanwege de gore smaak omgeven met een laagje gelatine. De argeloze gebruikers slikten dezelfde substantie, waarmee de houten scheepswanden al eeuwenlang als duurzaam conserveermiddel werden ingesmeerd.  De Vereniging tegen kwakzalverij en het Pharmaceutisch Weekblad  vonden het innemen van de ‘pekpillen’ en -likeur’ allesbehalve veilig. Menige inname van de ‘Goudron de Guyot’ leidde tot braken, een natuurlijk veiligheidsmechanisme van het lichaam om de maag te ontdoen van iets wat niet goed is. Ook bracht het allengs steeds geavanceerder scheikundig onderzoek giftige en kankerverwekkende elementen aan het licht12.

Het Hulsterblad 13 maart 1875. blz. 2.

Louis Guyot adverteerde in het Hulsterblad tussen 20 maart 1875 en 24 mei 1884. Vanaf het begin pakte hij uit met grote advertenties, zoals hier in het nummer van 13 maart 1875. Hij steekt hier zijn rivaal Holloway qua omvang naar de kroon met bijna een hele kolom tekst, omkaderd door een opvallende sierlijke omlijsting, de cartouche13. Tegen het advertentiegeweld van de concurrentie valt de bescheiden reclame voor de Stollwerk’sche borstbonbons helemaal in het niet.
Guyot’s advies voor het gebruik van zijn capsules vertoonde een gevaarlijke inconsequentie. In nevenstaande advertentie  in het Hulsterblad las de potentiele gebruiker – ongeveer in het midden – ‘Bij ’t gebruik van één of twee capsules op ’t oogenblik dat men gaat eten(…)’. Maar een Fransman las op een doosje ‘pastilles du docteur L. Guyot’  (zie de afbeelding hieronder) de raad om ‘vingt à trente pastilles par jour’, d.w.z. twintig tot dertig capsules per dag (!) in te nemen. Volkomen onverantwoord!

(lebonheurvintage.com)

Buitenkant van een pillendoosje van Louis Guyot. Anders dan bij de verpakkingen van zijn concurrenten stonden de belangrijkste ingrediënten gewoon op het deksel , waaronder het hoofdbestanddeel ‘Goudron’: teer.

3d.  Brilmans-Pillen

Het Hulsterblad, 19-08-1871 blz. 2 .

Tussen 19 november 1870 en 23 december 1871 beloofde ook de reclame voor de Brilmans-pillen als ‘allernuttigst voorbehoed middel’ allerlei kwade stoffen af te drijven en het bloed te zuiveren. Aanvankelijk was in Hulst dit preparaat alleen verkrijgbaar bij Pieter van den Broek, vishandelaar in de Bierkaaistraat; later uitsluitend bij apotheker Leo Enters aan de Houtmarkt 14.

3e.   Dr. Airy’s specialiteiten

Het Hulsterblad, 13 januari 1877, blz. 2

Evenals de Brilmans-Pillen was de duur van de advertenties voor de ‘specialiteiten’ van Dr. Airy beperkt tot slechts één jaar (23 december 1876/10 november 1877) 15. Deze wondermiddelen werden op de markt gebracht door de Duitse firma Richter (oorspronkelijk een kousenfabrikant!), die een ankertje als logo voerde. De brouwsels van ‘de met roem bekende’, maar geheel verzonnen Dr. Airy, waren zeer gevaarlijk voor de gezondheid. De ‘pain expeller’ (pijnverdrijver) bevatte onder meer de schoonmaakmiddelen ammonia en spiritus. In de pillen zat naast meer onschuldige plantenextracten een niet definieerbaar bitter en werd ijzerpoeder aangetroffen 16. De firma kreeg het aan de stok met de Leeuwarder broers Vitus en Bernardus Bruinsma, resp. scheikundige en arts 17. Het onderlinge bekvechten in landelijke bladen en voor de rechtbank viel uiteindelijk in het nadeel van alle fabrikanten van geheimmiddelen uit. De gebroeders Bruinsma kwamen op enig moment in de strijd op het idee om zich te organiseren. In 1881 ontstond de Vereniging tegen de Kwakzalverij , de nog steeds bestaande grote kwelgeest van alle onbevoegde wonderdokters en geheimmiddelfabrikanten.

3 f   De wonder-Malz van Johann Hoff

De Berlijnse fabrikant Johann Hoff had de ontkiemde en gedroogde gerstekorrel, ofwel ‘mout’, verheven tot het summum van de gezondheidsproducten. Ruim twee jaar lang (van 8 april 1871 tot 14 juni 1873) konden de lezers van het Hulsterblad zich gelukkig wanen in de zogenaamde heilzame werking van een aantal vondsten, waarin deze kwakzalver mout had verwerkt. Van zijn ‘Malz-Pommade’ gingen je haren groeien, met de ‘Malz-kruidenzeep’ werd je huid als nieuw, longaandoeningen verdwenen door het zuigen op ‘Malz-borstbonbons’ en het smikkelen van ‘Malz-chocoladeflikjes en het drinken van zijn ‘Malz-extract’ zorgde voor het afdrijven van kwalijke stoffen uit het lichaam.

Het Hulsterblad, resp. 13-07-1872, blz. 2; 09-03-1872, blz. 2; 20-05-1871, blz. 4; 08-07-1871, blz. 2

Het ‘Johann Hoff’sche Malz (mout) Extract’ was niets anders dan een bruin biertje, waaraan een kleurstofje (van de vuilboom- of wegedoornbast) en een bittertje (van de waterklaver) was toegevoegd. Om de suggestie te wekken, dat dit wonderpreparaat slechte stoffen afdreef was er zoals bij veel geheimmiddelen laxeermiddel toegevoegd. voor deze doortrapte manipulatiebetaalde de naïeve consument wel vijf keer zoveel als een ‘gewoon’ flesje bier. In alle advertenties (zoals rechtsboven) werd deze gezondheidsdrank niet met bier geassocieerd, op eentje na (rechtsonder), waarin sprake is van gezondheidsbier. 

Het Hulsterblad 22-04-1871 blz. 4

Het Hulsterblad 15-02-1872, blz. 2

oldschoolwarehouse.com

Ook Johann Hoff kon het niet laten om in het kielzog van de concurrenten het waarheidsgehalte van zijn pretenties te verhogen met een lange lijst met persoonsnamen (zie de advertentie hieronder). Waar anderen vaak kozen voor gelukzalige uitspraken van als bij toverslag genezen patiënten, voerde Hoff een indrukwekkend overzicht op van met name genoemde artsen die een bruin biertje gelijk zouden stellen aan een werkzaam geneesmiddel. Critici van dit soort kwakzalverspraktijken, die  regelmatig zulke persoonsnamen natrokken, konden ze meestentijds niet identificeren of ze stuitten op depothouders van het bewuste wondermiddel. Overigens kwam het inderdaad voor, dat gezaghebbende deskundigen voor financieel gewin meewerkten aan de nepreclames of zelf nepgeneesmiddelen verkochten.

Het Hulsterblad 03-05-1873, blz. 2

Onder alle advertenties van de Malz-producten van Johann Hoff (zoals ook hierboven) werd vermeld, dat zij in Hulst verkrijgbaar waren bij apotheker Leo Enters. Omdat de wetgeving in Nederland destijds nog geen definitie van ‘geneesmiddel’ omschreef, konden de laat-19e eeuwse apothekers hun financiële belangen laten prevaleren boven hun wetenschappelijke ethiek. Wel was de inrichting van apotheken bij wet gereguleerd, maar daarop waren uitzonderingen van toepassing. Met de nodige inventiviteit laveerden de farmaceuten door de mazen van het net om zonder grote kans op een boete de lucratieve geheimmiddelen te kunnen verkopen 18. Leo Enters was in ieder geval een enthousiaste verkoper van wondermiddelen, zo blijkt uit een opsomming in het Hulsterblad van 16 mei 1874. In dit nummer bericht hij ‘aan Zijne Stad- en Landgenooten’, dat in zijn apotheek verkrijgbaar zijn Slijm- en Galpillen, Urbanuspillen, maagpillen van Wismith, wormkoekjes van Santomme, Cales borstsiroop en Broomkalt tegen vallende ziekte.

3g.  En de rest van het wonderspul

De hierboven gesignaleerde geheimmiddelen bevatten de advertenties van fabrikanten, die in het Hulsterblad een aantal (en soms tientallen) jaren voor hun producten reclame gemaakt hebben. Voor het complete beeld sluit dit artikel af met een paragraaf over de rest van de nepmedicijnen en aanverwante artikelen, die slechts korte tijd – soms maar een enkele keer – via advertenties in dit lokale blad te koop werden aangeboden.

Het Hulsterblad, 02-02-1884 blz. 4.

Tussen 4 september 1869 en 21 juni 1884 stonden er op onregelmatige tijden advertenties voor heilzaam katoenpluis tegen spierpijn in het algemeen en reumatiek in het bijzonder: de ‘echte Abshaubbin’s Anti-Rhumatische Watten’. Wie Abshaubbin moest voorstellen, welke firma dit product maakte en welk wondermiddel er ‘in de watten gelegd’ was, bleef in alle advertenties onbekend.
In Hulst verkocht Godeliva van der Heijden de wonderwatten 19. 

Slechts drie keer, in november en december 1877, verscheen er in Het Hulsterblad een advertentie van L.G. Moessinger uit Frankfurt am Main voor zijn Moessinger’sche middel tegen jicht en reumatiek. De onfortuinlijke lijders aan aan de zeer pijnlijke gewrichtsontstekingen moesten een heel verhaal lezen (of laten voorlezen). Wie de inhoud tot zich had genomen, had eindelijk een fabelachtige remedie gevonden volgens de Duitse firma. De uitvinding had ‘ongeloofelijke moeite’ gekost, maar het resultaat was onovertroffen. De kromme en knobbelige gewrichten werden ’tot den vroegeren toestand’ hersteld en het helend effect was al na één dag merkbaar. Bij ‘jicht in het hoofd’ (volgens deze advertentie was zelfs in het hoofd een gewrichtsontsteking mogelijk!) was het genezend proces al na één minuut waarneembaar! Iedereen van jong tot bejaard kon dit middel nemen. Ronduit bespottelijk was de waarschuwing om dit nepmedicijn niet te verwarren met ‘bedriegelijke kwakzalverij’. Het wordt uit de reclametekst niet duidelijk of het medicament bestond uit een pil, een drank, een zalf, een poeder of anderszins en kennelijk kon het preparaat alleen in Frankfurt am Main zelf besteld worden.

Het geheimmiddel van een zekere pater Bonhijver werd in de maanden november en december 1877 zes keer in Het Hulsterblad gepropageerd. Het nepmiddel was in die zin klassiek, omdat het zeer uiteenlopende kwalen zou genezen. De advertentie was in alle kranten hetzelfde en even summier. Het feit, dat de niet nader toegelichte  remedie bij slechts één buitenlands verkooppunt gekocht kon worden, verklaart wellicht de zeer korte adverteerperiode in het Hulsterblad.

Een vreemde eend in de geheimmiddelen-bijt was de zogenaamde ‘Galenische inspuiting’. Vanwege de koppeling van de medicinale nepdrank aan de naam Galenos, een Grieks-Romeinse arts uit de tweede eeuw na Chr., lijkt een kruidenbrouwsel voor de hand liggend. De kwaal ‘uitvloeiingen der waterlossing’ en de toepassing ‘inspuiting’ komen vreemd en onverklaarbaar over. De advertentie  van M. Holtz uit de Lindestraat te Berlijn verscheen slechts éénmaal in het Hulsterblad.

De handelsonderneming W. Zickenheimer te Mainz plaatste in Het Hulsterblad van 17 maart 1877 liefst drie advertenties (de afbeelding links en de twee hieronder) voor haar product ‘Rijnlandse druivenborsthoning’. Deze in Hulst bij J. Borghstijn verkrijgbare zogenaamde honingdrank bevatte geen druppel honing, maar werd wel als zodanig aangeprezen voor -uiteraard – ALLE borstkwalen, zoals kinkhoest, keelpijn, astma, heesheid, opgeven van bloed, kortademigheid. Van 14 maart 1874 tot 10 november 1877 stonden advertenties voor de druivenborsthong vrijwel wekelijks in Het Hulsterblad. De tekening hieronder was groot op een aparte pagina afgedrukt met op het tekstlint de onvermijdelijke opmerking, dat alleen de druivenborsthoning uit Zickenheimers fabriek in Mainz de echte was. De onderste reclame, die nagenoeg een halve pagina besloeg (de drukkwaliteit laat weer sterk te wensen over), gaf een compleet overzicht van alle depothouders in de drie zuidelijke provincies.

De lezers van Het Hulsterblad uit het laatste kwart van de 19e eeuw, voor wie alle bovenstaande geheimmiddelen nog niet genoeg waren, konden zich in hun krant verder verlekkeren aan baard- en haargroeimiddelen (van Theophile, Amerikaanse balsem, Eau Philocome en Idiaton-droppels), Oud-Cartagena’s Bergplanten-oliën,  maagzout van Gimborn en van Bullrich, de gehoorolie van doctor Robinson, pijnstillend tandpoeder van J.G. Popp,  Stolwerk’sche borstbonbons en Stolwerk’sche gezondheidschocolade, de de aromatische bitter- en elixerkruiden uit de winkel van Felix Verwilghen in de Gentsestraat. Al deze wondermiddelen haalden Het Hulsterblad en zij zouden gemakkelijk met een veelvoud van andere nepmedicijnen uit andere kranten aangevuld kunnen worden. De grote vraag naar en het grote aanbod van de bedrieglijke geheimmiddelen hield elkaar lange tijd in stand, want ‘Mundus vult decipi, ergo decipiatur’: 

de wereld wil bedrogen worden, dus wordt zij bedrogen.

Laatste updates

Datum

04-08-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

De galerij  ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’ is aangevuld met twee foto’s uit het Zeeuws Archief.

Datum

05-07-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuwe galerij toegevoegd, getiteld ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’, over de adellijke familie Collot d’Escury.

Datum

03-2024

Uit de categorie ‘Historische Fotogalerij’ verplaatst naar ‘Hulst Historisch Kort’:

De fotogalerij Veertig jaar veelkleurigheid over de schilderingen in het katholieke deel van de kerk te Hulst omgewerkt tot artikel.

Datum

01-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuw artikel ‘Hulst 1914-1918’, een neutraal grensgebied in de ‘Eerste Wereldoorlog’.

Datum

12-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over De Heilige Kindsheid uitgebreid met beeldmateriaal en beschrijving van Kindheidsoptochten in de kernen.

Datum

11-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over Casimier Lambin grondig herzien en uitgebreid, met name met aanvullende informatie uit zijn faillissementsdossier.

Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief