3.2.4 Winkelen bij de buren

3.   Hordenloop met verrassingen

3.2.4 Winkelen bij de buren

Burgemeesters en schepenen uit de regio Hulst, die na hun ambtsperiode van twee jaar graag wilden blijven besturen, konden hun baantjes eenvoudig voortzetten door bij de buren te solliciteren. Evenals in Hulst kregen de magistraten van Hulsterambacht en Sint Jansteen ruim voor de afloop van de ambtstermijn de namen opgestuurd van de commissieleden, die de nieuwe besturen zouden komen benoemen 1. De zittende bestuurscolleges mochten namelijk voorafgaande aan de officiële benoeming hun nominatie van de kandidaten doorgeven aan de commissie van dat moment. Daarnaast  kregen de heren van de benoemingscommissie  heel wat post rechtstreeks van de kandidaten zelf en van hun pleitbezorger. Ook Isaac Gallandat lobbyde mee, zoals blijkt uit de brief, die hij vlak voor het aflopen van zijn termijn als schepen in Hulst op 17 mei 1789 schreef aan dominee Jona Willem te Water om zijn kandidaatstelling voor de functie van schepen in de magistraat van Hulsterambacht te steunen.

Afbeelding 38

(socrates.leidenuniv.nl; Collectie Icones Leidenses 185) Nicolas Delin, portret uit 1796 van Jona Willem te Water (1740-1822).

 

Jona Willem te Water, een uit Zaamslag afkomstige doctor in de theologie en predikant in onder meer Vlissingen ,was bevriend geweest met Isaacs vader. Hij kwam in dit artikel al voorbij als vertaler van David Gallandat’s  proefschrift in het Latijn (zie par. 2.6).

Na zijn functie als predikant in Vlissingen bekleedde hij een leerstoel in de godgeleerdheid te Leiden en had een grote invloed  iin de Gereformeerde Kerk. Als referentie had Isaac Gallandat met hem geen slechte keus gedaan.

Afbeelding 39 (Zeeuws Archief, Handschriftenverzameling nr. 107)
Het relatief korte gedeelte uit de brief van 17 mei 1789 van Isaac Henry Gallandat aan Jona Willem te Water met het verzoek om zijn kandidatuur voor het schepenambt van Hulsterambacht te steunen.

Als de dominee hier al op ingegaan is, heeft het in ieder geval niet geholpen, want Gallandat werd voor deze positie gepasseerd. Geen nood, want de volgende buurman, de Baronije en Vrije Heerlijkheid van Sint Jansteen en Glossenberghe 2, lag vlak om de hoek.  De tweejaarlijkse benoeming van de magistraat was in de Heerlijkheid Sint Jansteen trouwens geen zaak van de commissie van de Staten-Generaal, maar hoorde tot de bevoegdheid van de Baron zelf. Hier had Gallandat – eerst na drie jaar – wel succes en nog met promotie ook. Op 27 juni 1792 nam de baljuw hem namens de Hoog Geboren Heer Grave van Hogendorp de eed af van burgemeester van Sint Jansteen.
Gezien de moeite, die Isaac Gallandat had gedaan om deel uit te maken van het bestuur van Hulst, Hulsterambacht en Sint-Jansteen, is het onbegrijpelijk, dat hij als burgemeester van de ‘heerlijkheid’ opviel door zijn regelmatige absentie bij de vergaderingen. Deze houding was helemaal in tegenspraak met zijn beroepsethiek als schepen van Hulst (november 1785 – juni 1789) en later als burgemeester van Hulst (zie hoofdstuk 5). De reden(en) voor zijn veelvuldige afwezigheid in de zittingen van de magistraat van Sint Jansteen kon aan de hand van archiefmateriaal niet worden opgehelderd.

Afbeelding 40 (Zeeuws Archief 293, nr. 487, detail kaart David Hattinga, 1746)

De Baronye van Sint Jan ten Steene, waar Isaac Gallandat burgemeester werd, was een relatief klein bestuursdistrict, ingeklemd tussen de zgn. Wildelanden van Stekene, Kemseke en St. Gillis in het zuiden, Axelambacht in het westen en noordwesten, de stad Hulst in het noordoosten en Hulsterambacht in het oosten.

De tweejarige ambtstermijn van Gallandat als burgemeester van Sint Jansteen werd onverwacht met anderhalf jaar verlengd als gevolg van de Franse Revolutie. In juni 1794 liep Gallandats ambtsperiode af, maar in de hectiek van de naderende Franse troepen vond er geen benoeming van een nieuwe magistraat meer plaats. Nadat de Baronie eind oktober 1794 Frans gebied was geworden, nam het nieuwe bewind alle tijd om te zien op welke wijze zij het bestuur in dit gebied zou herstructureren en centraliseren. Gemakshalve liet men de zittende bestuurders – na antecedentenonderzoek – tot eind december 1795 in functie.

Tijdens de vergadering van de magistraat van 28 december 1795 bleek dan toch, dat het gedaan was met de Vrije Heerlijkheid Sint Jansteen. Gewapend met een arrêté  van het Departement de L’Escaut (Departement van de Schelde), verschenen Emanuel Paris, zijn zoon Pieter Paris en Johan van Vlisseghem om krachtens hun benoeming in het bestuur van het canton Hulst de zittende magistraat van Sint Jansteen naar huis te sturen. De Vrije Heerlijkheid werd per direct opgeheven en als Commune (gemeente) onderdeel van het canton Hulst 3.

Vanzelfsprekend was de verontwaardiging groot en burgemeester en schepenen van Sint Jansteen beriepen zich op het rechtsgeldig decreet van het Comité du Salut Public dat van kracht zou zijn tot het moment van herroeping 4. De delegatie van het bestuur van het Canton Hulst kreeg een schriftelijk protest in handen gedrukt, waarna de voltallig aanwezige magistraat van Sint Jansteen kwaad uit de vergadering wegliep. Dit bezwaarschrift was was uiteraard niet meer dan een ‘papieren tijger’. Het voormalige Staats-Vlaanderen kwam als ingelijfd gebied voor een periode van twintig jaar bij Frankrijk.

3.3 Aard- en Nagelvast

3.3   Aard- en Nagelvast

Wie een pand koopt moet er vanuit kunnen gaan, dat hij precies krijgt wat hij gekocht heeft. Het is niet de bedoeling, dat de verkoper na het tekenen van het contract nog snel even alle flora uit de tuin trekt en van alles van het huis afsloopt, voordat de nieuwe bewoner erin trekt. Daarom wordt in de ‘transportakte’ bijna altijd de clausule aard(wortel) – en nagelvast  opgenomen: alles wat met wortel en al in de aarde vastzit en alles wat vast aan het huis bevestigd is, hoort bij de koop. Dat is nu het geval en dat was het vroeger ook. De juridische term ‘aard- en nagelvast’ is als beeldspraak naadloos van toepassing op de intentie, waarmee Isaac Henry Gallandat in september 1784 Vlissingen verruilde voor Hulst; hij kwam om te blijven en zijn thuis te vinden.
Daar leek het na het vroegtijdig overlijden van vader David Henry Gallandat in 1782 overigens niet op. Isaac studeerde toentertijd medicijnen in Utrecht en kwam na zijn promotie tot medicinae doctor op 2 augustus 1783 terug naar Vlissingen om daar in de voetsporen van zijn vader te treden. Over zijn (korte) loopbaan en sociale leven in deze havenstad is helemaal niets bekend, op één anekdote na.

Afbeelding 41 (Buijnsters. P. e.a., blz. 61; Nonnekes, blz. 8-9).

De Vlissingse apothekersdochter Jacoba Adriana Busken, beter bekend als de schrijfster Coosje Busken, was aanvankelijk een onneembare vesting voor haar potentiële vrijers. Notaris Bernhard Ulrich uit Sluis mocht een uurtje bij haar vertoeven en kreeg daarna bericht dat verdere avances ongewenst waren. Kandidaat twee, dokter Baarts, kreeg haar niet eens te zien en werd aan de deur met een resolute weigering weggestuurd. In deze ambiance getuigt het van zekere moed, dat Isaac Gallandat ook nog een poging waagde, maar na veertien dagen bedenktijd kwam ook hij niet verder dan de kwalificatie ‘ongeschikt. Dit in november 1783 opgelopen pijnlijke blauwtje heeft hij snel achter zich gelaten. Korte tijd na zijn verhuizing naar Hulst was deze jongeman  alweer serieus op vrijersvoeten. Met Coosje is het ook goed gekomen. Zij huwde de Vlissingse predikant Samuel Theodore Huët, met wie zij tien kinderen kreeg.

Aan Isaac Gallandats carrière in Vlissingen kwam na ruim een jaar onverwacht een einde, toen dokter Gerrit Otto Rauwertz uit Hulst hem in september 1784 wist over te halen zijn opvolger te worden (zie par. 3.1). Alles wijst erop dat de kersverse arts een weloverwogen beslissing genomen had om zijn loopbaan voortaan in Hulst voort te zetten. Hij startte immers zijn privépraktijk zowel in de stad Hulst als in Hulsterambacht met de patiënten van zijn voorganger en bouwde deze snel uit met eigen cliënten. In hetzelfde verspreidingsgebied kon hij al snel Rauwertz’ openbare medische functies overnemen en hij toonde van meet af aan veel ambitie om een bestuursfunctie in de magistraat te verkrijgen.

Afbeelding 42 (rijksmuseum.nl, collectie RP-P-AO-15-147-1;anoniem,1696-1728).

Detail van een plattegrond van Vlissingen in vogelvlucht met het wijkje ‘Engels Kerkhof’,  begrensd door de Stenen Beer, Kleine Kerkstraat, Wagenaarstraat en Peperdijk. In het omsloten geheel stond de ‘Engelse Kerk’ (een eigen protestants godshuis voor de Engelse immigranten) met kerkhof, aan twee zijden omzoomd met woningen. David Gallandat kocht in 1779 hier een van de aan de kerk aanpalende grotere huizen voor 400 pond Vlaams, veel meer dan de 150 pond, die hij voor zijn vorige woning in de (niet meer bestaande) Peperstraat in 1761 had neergeteld. Korte tijd na zijn overlijden verhuisde zijn weduwe, Maria Joly, naar een kleiner huis in de Walstraat, dat weldra ook weer verkocht werd, omdat zij haar zoon Isaac naar Hulst volgde. De nalatenschap van David Gallandat bleek in ieder geval voldoende om in Hulst een behoorlijk wooncomplex voor zijn moeder Maria Joly en zijn zusje Elisabeth aan te kopen 1.

Uit zijn betrokkenheid bij de spoedige overkomst van zijn naaste familie blijkt, dat Isaac Gallandat van plan was in Hulst te blijven. Terwijl hij sinds begin september 1784 al in Hulst woonachtig en werkzaam was, trad hij op 20 december van dat jaar bereidwillig op als gevolmachtigd verkoper van het ouderlijk huis in de Walstraat in Vlissingen 2. Korte tijd hierna vestigden zijn moeder Maria Joly, zijn tienerzusje Elisabeth en Maria’s ongehuwde zus Anna , zich in een tijdelijke woning in Hulst om uit te zien naar geschikt permanent pand. Op 4 augustus 1786 kocht Maria Joly een complex van twee bij elkaar horende woningen met den gevolge en aankleeven van dien, zoo al het zelve aard wortel en nagelvast, gestaan en geleegen is ten voorhoofde in de Bagijne Straat binnen deeze Stad. Ook ditmaal trad Isaac weer attent en zorgzaam op in naam en voor Reekening zijner gemelde Moeder als koopster 3.
Destijds kende de Bagijnestraat, de huidige Grote Bagijnestraat, naast kleinere, ook heel wat ruimere, duurdere panden en behoorde tot een van de meer voorname straten van Hulst. Uit het relatief groot aankoopbedrag, dat voor het perceel werd neergeteld, valt af te leiden, dat Maria Joly zich hier een riante woning kon permitteren. Met haar zus Anna zou zij tot aan hun overlijden in 1800, resp. 1805 rentenierend resideren 4. Elisabeth, de dochter van Maria Joly en David Gallandat is bij haar moeder en tante blijven wonen tot aan haar huwelijk in 1799 met Wilhelmus Paris, griffier bij het vredegerecht in Hulst.

Afbeelding 43 (bron onbekend)

De vermoedelijke locatie van de woning van Maria Joly,  perceel nr. 17+18 in wijk 13N, bevond zich ongeveer in het midden van de noordzijde van de Bagijnestraat. Op deze oude ansichtkaart het ‘dubbele huis’ rechts met een centrale doorgang onder een rondboog. Dit pand is aan het eind van het eerste decennium van de 21e eeuw afgebroken. Ter herinnering aan het gesloopte pand is in het in 2010 op deze locatie gebouwde wooncomplex Malburg eveneens een centrale onderdoorgang aangebracht 5.

Door zijn inkomsten als particulier arts met daarnaast een groeiend aantal openbare medische ambten en functies in de besturen van Hulst en Sint Jansteen kon Isaac Gallandat  zich eveneens een ‘optrekje op stand’ veroorloven voor zijn gezin. Waar hij in de eerste twee jaren na zijn komst in Hulst woonde is niet uit de bronnen af te leiden, maar vanaf het moment, dat hij in het huwelijk trad, zijn we nauwkeuriger ingelicht. De wederzijdse genegenheid van de jonge dokter en de Hulsterse jongedame Henrietta Catharina Cardon, dochter van beurtschipper Arie Cardon en Elisabeth van Male, was in de loop van 1786 bezegeld met hun huwelijksvoltrekking.

Afbeelding 44 (GAH 46, Huwelijksregister gereformeerde gemeente Hulst).

Inschrijving in het huwelijksregister van de gereformeerde gemeente Hulst van ‘Izak Henrij Gallandat’ en ‘Henrietta Catharina Cardon’. De vermelding ‘den 6 Oct’ verwijst naar de datum van de ondertrouw en de afkortingen J.M. en J.D. staan voor jongman en jongedochter, waarmee werd aangegeven, dat de man en de vrouw nog niet eerder gehuwd waren geweest. De drie verticale strepen links in de kantlijn zijn de bevestiging van de  gebruikelijke drie huwelijksproclamaties. De ‘Consenten der wederzijdse ouders’ heeft hier alleen betrekking op de instemming van de moeders van bruid en bruidegom, want de respectieve vaders waren reeds overleden.

De familie Cardon was destijds uit Valenciennes in Noord-Frankrijk naar het noorden gevlucht en behoorde evenals die van David en Isaac Gallandat tot de grote groep van emigrés, die zich over het grondgebied van de Republiek hadden verspreid. Financieel kwam het goed uit, dat het jonge paar meteen bij Henriette’s moeder kon intrekken in haar woning in de Steenstraat. Ruim vier maanden later werd het nog veel leuker, toen het jonggetrouwd stel mocht verschijnen voor het stadsbestuur om een heel vreugdevolle overeenkomst te tekenen. Elisabeth van Male had door het overlijden van haar tweede echtgenoot, medicinae doctor Andreas Pierssens, het huis geërfd, dat zij met haar dochter Henrietta en schoonzoon Isaac bewoonde. Dit pand schonk zij nu in volle eigendom aan haar dochter, onder de conditie, dat zij haar leeven lang geduurende hebben en behouden Zal, het vrije gebruik en de bewooning van het voorschreeve Huis 6.

Afbeelding 45 (digitaal.dezb.nl, Zeeuwse bibliotheek, recordnr. 9003).

‘Op deze ansicht rond 1905 kijken we vanaf de Grote Markt de Steenstraat in met rechts op de hoek het (nog niet verhoogde ) pand van kledingwinkel Reiss van den Berghe. Het pand schuin achter de mevrouw met de kinderwagen (nu Steenstraat 13) is de woning, die Elisabeth van Male op 16 februari 1787 aan haar dochter Henriette cadeau gaf. Volgens de schenkingsakte stond het huis bekend onder twee namen, ‘van ouds het schaak dog nu den keetel’. Uit het haardstedenregister blijkt, dat dit ‘huijs en erve’ met zijn vier vuurplaatsen tot het hogere segment behoorde. Zo’n huwelijkspresentje zou ieder pas getrouwd stel wel willen en de jonggehuwden verklaarden dan ook ‘de voorenstaande donatie onder de gestipuleerde conditien (gestelde voorwaarden), uit handen van hunne voornoemden moeder met Dankbaarheid te aanvaarden’  7.

Alle vier de kinderen van Henriette en Isaac zijn in het huis in de Steenstraat ter wereld gekomen.
De oudste, op 23 februari 1788 geboren zoon, heette naar zijn Vlissingse  grootvader van vaderskant David Henry. Hij werd griffier van het vredegerecht te Hulst en overleed ongehuwd in de ongekend strenge winter van 1822- 1823 op 34-jarige leeftijd.
De enige dochter Maria Charlotta Louisa, geboren op 18 november 1789, trad tamelijk laat op 55-jarige leeftijd in het huwelijk met Pierre Gedeon Huët, genees-, heel- en verloskundige in Hulst.
Het leven van de tweede zoon, Charles Henry Gallandat, geboren op 20 april 1794, viel samen met de periode van de Franse bezetting van het Nederlandse grondgebied. Omdat hij in de nadagen van Napoleons bewind zo nodig nog de held wilde spelen in een Frans cavalerie-regiment, liep hij in zijn diensttijd meerdere lichamelijke gebreken op en stierf op 1 juli 1815 op 21-jarige leeftijd (zie par. 6.2).
De derde op 5 april 1797 geboren zoon Ferdinand Henry werd slechts drie dagen oud .

Door de droomstart met de huwelijksgift in steen waren Henriette en Isaac in staat geleidelijk aan een zeker vermogen op te bouwen, dit verstandig te investeren en intussen uit te kijken naar een passende huisvesting voor henzelf. In 1793 werd als specifiek beleggingsobject onroerend goed aangekocht van Philippus Pierssens ten voorhoofde in de Zwaanestraat binnen deeze Stad ten bedrage van honderd zes en neegentig Ponden, dertien Schellingen en vier Grooten vls.
Er was daarna nog financiële ruimte over voor het verwerven van onbebouwde grond, waaronder grondgebied aan de Van Maelstedeweg, in de polder van Absdale en in de Riet- en Wulfdijkpolder.
Vier jaar later, in 1797, verhuisde het gezin Gallandat naar de kapitale dubbele woning staande en geleegen ten voorhoofde (aan de voorkant) van de gendsche of Hospitaal Straat 8.
Het gezin Gallandat is altijd in dit riante huis blijven wonen; Isaac tot zijn overlijden in 1823 en Henriette tot aan haar verscheiden in 1831.

Afbeelding 46 (Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, beeldbank nr. 47222, foto G. Th. Delemarre).

Foto uit  september 1955 van de bij elkaar horende panden met de huisnummers 18 en 20 in de Gentsestraat op de hoek met de Beestenmarkt. In 1797 kwam deze  woning vrij toen Petronella Moorman, de weduwe van oud-burgemeester Adriaan Wouters kleiner ging wonen. In de koop van het statige en zeer ruime ‘dubbele’ pand met trapgevel, voorzien van een vierkante erker aan de voorzijde was ook de grote haakse aanbouw op het hoofdgebouw aan de achterkant (nu de afzonderlijke woning Beestenmarkt 1) inbegrepen.

3.4.1 De eerste onder zijns gelijken

3.   Arts in stad en platteland

3.4.1 De eerste onder zijns gelijken

Hoewel er in Hulst en in het Land van Hulsterambacht in de 18e eeuw meerdere geneesheren werkzaam waren, had doorgaans één van hen ook de medische functies in overheidsdienst  in handen 1. Door dit monopolie verdiende de betreffende arts niet alleen meer dan de collega’s, maar kon hij ook zijn pensioen veilig stellen, omdat de hem opvolgende arts een vergoeding moest betalen in ruil voor de toegekende stapeling aan functies zie (par.  3.1).
Terwijl er direct al inkomsten uit de privépraktijk (met waarschijnlijk ook patiënten van Rauwertz) binnen kwamen, had Gallandat binnen een jaar in Hulst en Hulsterambacht zeven overheidsfuncties in handen, waarvoor hij als ‘medicinae doctor’ en vroedmeester bevoegd was 2.
In dit opzicht leek zijn medische positie veel op die van zijn vader David Henry Gallandat in Vlissingen. (par. 2.4.3).

Afbeelding 47 (archieven.nl, Atlassen Hattinga nr. 470, D.W.C. Hattinga, Kaarte van Hulster Ambagt, 1746).

Hulsterambacht was als werkterrein voor Gallandat uit financieel oogpunt lucratief, omdat hij hier zowel privé-patiënten had én arts was in dienst bij het bestuur van het ambacht. Daar stond wel tegenover, dat dit gebied naar de mogelijkheden van die tijd wel erg uitgestrekt was voor één arts (zie par. 3.4.3. onder ‘de poorten gesloten en de bruggen opgehaald’).
Het grote areaal van het Hulsterambacht werd omsloten door het Waesland in het zuiden, het Axelambacht in het westen, de Hondt of Westerschelde in het noorden en het verdronken land van Saeftinge in het oosten.

Waren de medische baantjes in overheidsdienst in stad en land dus niet gelijk verdeeld, qua bevoegdheid werd er wel één lijn getrokken. Omdat Isaac Gallandat geen chirurgijn was, behoorde hij niet tot het chirurgijnsgilde, had hij geen eigen chirurgijnspraktijk en gingen de functies van stadschirurgijn en van chirurgijn in dienst van Hulsterambacht aan hem voorbij. Maar ook zonder de heelkundebaantjes van de chirurgijns in overheidsdienst zorgde de cumulatie van inkomens voor een riante  inkomenspositie en het uitgavenpatroon kon daarmee gelijke tred houden.

3.4.2 Gerechtelijke schouwtonelen

3.   Arts in stad en platteland

3.4.2 Gerechtelijke schouwtonelen

Isaac Henry Gallandat was precies een maand in Hulst en Hulsterambacht werkzaam, toen hij op 29 september 1784 in zijn functie van geneesheer in dienst van Hulsterambacht samen met chirurgijn Pieter François Nolson werd opgeroepen om het stoffelijk overschot te schouwen van Jacobus van der Jeugd, die in de schorren was verdronken. Een maand later was het raak bij de lijkvinding van een onbekende man in buitendijks gebied en in februari 1785 bij de trieste vondst van de 12-jarige Dina van de Capel en haar 9-jarig broertje Cornelis, naar allen schijn, slechts weinige uuren te vooren, verdronken.
De frequentie van gevallen van verdrinking van vooral veldwerkers en jonge kinderen lag in die tijd erg hoog en dus moest Gallandat  geregeld te paard opdraven om als overheidsarts vast te stellen of er mogelijk sprake was van een verdacht overlijden. Bij verdrinking kon doorgaans worden volstaan met een uitwendig onderzoek van de overledene, zoals bijvoorbeeld het geval was bij zusje en broertje van de Capel: en hebben dezelve zonder wonden, kwetzuuren, of eenige andere uitwendige teekenen van gepleegd geweld bevonden 1.

Met een formele conclusie, dat er sprake was van een noodlottig ongeval en niet van een misdrijf zat de taak van de schouwarts er op. Ging het echter om een verdacht sterfgeval, dan kwam – net als nu – de overheid in actie, maar de bevoegdheden en procedure week op onderdelen af met nu, zoals blijkt uit een uitgebreid beschreven incident.
Op 5 november 1786 had Daniel Janssens, werkman uit het Waasland en inwonend bij Maria de Nijs, weduwe van Andries Schuurman in Kapellebrug, zich opsettelijk op een allerbeestagtigste wijze ten huyse en herberge van Judocus Geldhoff in Clinge laten vollopen 2. Ten slotte was hij zo onmenselijk bedrankt geraakt, dat hij op een kruiwagen buyten staat en als beroest geraakt Zijnde, van daar smoorvol was getransporteert van Clinge naar Kapellebrug. Zijn patrones, Catharina de Nijs, vertikte het haar straalbezopen werknemer binnen te laten, waarop de reis met hetzelfde vervoermiddel werd voortgezet naar de nabij gelegen hoeve van Pieter de Dauw, die de zuipschuit ter ontnuchtering in zijn varkenskot kieperde. De volgende morgen vond men de drinkebroer met het aangesigt voor over in het stro of mest ontslapen in plaats van uitgeslapen en dus werden Gallandat en Nolson opgetrommeld om het stoffelijk overschot te visiteren.
Hoewel het overmatig gebruyk van Drank de grote boosdoener leek, konden beide lijkschouwers de positive oorzaak van het overlijden niet door uitwendig onderzoek vaststellen en moest een capitaal schauwing en exact ondersoek uitsluitsel geven.
Anders dan nu was eind 18e eeuw een strafrechtelijk onderzoek een zaak voor de stedelijke en regionale overheid: de respectieve besturen waren tegelijk ook policie en justitie. Omdat de onfortuinlijke arbeider de geest had gegeven in het rechtsgebied van Hulsterambacht, vond de autopsie plaats in den Gerechtshuize van den Lande van Hulsterambacht, gevestigd in het ‘s Landshuis in de Steenstraat in Hulst.

Afbeelding 48 (Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, beeldbank nr. 112820, foto G.J. Dukker, mei 1967).

Gekoelde sectieruimten in mortuaria met gespecialiseerde forensisch-pathologen waren eind 18e eeuw nog toekomstmuziek. Lijkopeningen vonden plaats in de gebouwen waar een plaatselijke overheid zetelde, zoals het ’s Landshuis in de Steenstraat in Hulst voor het Hulsterambacht. Een van de ruimten fungeerde als ‘schouwtoneel’, waarin de autopsie door chirurgijn en medicinae doctor werd bijgewoond door de baljuw als ‘officier van justitie’, een delegatie van de magistraat van Hulsterambacht in zijn hoedanigheid van rechterlijke instantie en de griffier, want het hele gebeuren werd in het kader van het strafrechtelijk onderzoek minutieus vastgelegd.

Volgens de toenmalige verdeling van de medische functies was chirurgijn Nolson belast met het openen van het lijk en diende medicinae doctor Gallandat de doodsoorzaak vast te stellen. Ten overstaan van twee schepenen namens het bevoegd gezag van Hulsterambacht, de baljuw als gerechtelijk ambtenaar en een griffier voor de verslaglegging, werden de borst- en buikholten van Daniel Janssens geopend. Ondanks de penetrante alcohollucht zagen de ingewanden – ook de lever! – er volkomen normaal (in statu naturali) uit, zodat de exacte doodsoorzaak niet kon worden vastgesteld. Gallandat hield het op een combinatie van het overmatig drankgebruik, de hotsende en botsende kruiwagenrit en de ongelukkige ligging in het varkenskot. Hoewel de burgemeester van Hulsterambacht – als waarnemend baljuw – nog een nader onderzoek instelde, was er geen overtuigend bewijs om ‘kruiwagenvoerder’ Pieter de Dauw strafrechtelijk te vervolgen.

Omdat Gallandat zowel in Hulst als in Hulsterambacht arts in overheidsdienst was, had hij zijn handen vol aan het vaststellen van doodsoorzaken bij verdachte gevallen, op de wijze zoals in het voorbeeld hierboven 3.

De tweede omvangrijke taak behorend bij zijn medische functies in stad en land was het visiteren van lichamelijk letsel als gevolg van geweld. Echtelijke en burenruzies, dronkenschap, schermutselingen tussen dieven en bestolenen, handgemeen tussen overheidsdienaren en overtreders zorgden voor genoeg verwondingen, waarbij de inspectie van de controlerend geneesheer een nuttige bijdrage kon leveren aan het gerechtelijk onderzoek van de baljuw. Regelmatig ook bleek de aard van het letsel bij nadere inspectie veel minder erg, dan bij de aangifte was aangegeven en was de arts onnodig uitgereden.
Als eind 1794 de Franse Revolutionaire legers een einde maken aan de Verenigde Republiek, eindigt de regelmatige en vaak uitvoerige verslaglegging van het werk van de medicinae doctores en chirurgijns in dienst van de magistraten van Hulst en Hulsterambacht. uit een enkel bronfragment blijkt, dat Gallandat in 1801 nog in een gelijkwaardige functie in dienst was van de plaatselijke overheid onder de naam van officier de santé.

Afbeelding 49 (GAH, burgerlijke stand, actes des décès, 22 Brumaire An X).

Uit bovenstaand gedeelte van een bij een overlijdensakte bijgevoegd rapport van de lijkschouwer was Francisca Petronella de Dijker, echtgenote van Johannes Rottier op 13 november 1801 in haar woning dood aangetroffen in de kelder (morte dans la cave). Gallandat werd in zijn functie van ‘officier de santé’ erbij gehaald om het stoffelijk overschot te schouwen. Aan de kneuzingen en schrammen op het voorhoofd en wangen en de ontwrichting van de nekwervels bleek al snel, dat hier geen sprake was van een misdrijf. De ongelukkige vrouw had kennelijk bij een val haar nek gebroken. Op grond van deze bron kan geconcludeerd worden, dat het ambt van ‘stadsdokter’ in een andere vorm in de Franse tijd gehandhaafd en dat Gallandat in deze functie was herbevestigd.

3.4.3 Tijdgebonden beperkingen

3.   Arts in stad en platteland

3.4.3 Tijdgebonden beperkingen

Mensen waren vroeger veel afhankelijker van algemene invloeden van landschap, bodemgesteldheid en klimaat dan nu en dit gegeven maakte, dat de verschillende beroepsgroepen met voor hen specifieke begrenzingen werden geconfronteerd. Daarnaast zorgde ook de samenleving voor nog meer beperkende factoren uit financieel, economisch, politiek, militair en godsdienstig oogpunt.
In deze paragraaf worden enige natuurlijke en culturele hindernissen besproken, waar Isaac Gallandat eind 18e, begin 19e eeuw in zijn medische werkzaamheden op stuitte.

* De gereformeerde voetangel
Vanaf de inname van Hulst in 1645 had de gereformeerde kerk een overheersende positie gekregen en was zijn streven principieel gericht op het uitroeien van de katholieke godsdienst 1. Hoewel de scherpe kantjes er in de loop van de tijd wel vanaf waren, zorgde de altijd aanwezige sterke antipathie en houding tegen de Paepsche afgoderij ook in de medische sector voor een aantal onpraktische en onwenselijke situaties. In theorie waren functies in overheidsdienst strikt voorbehouden aan de lidmaten van ‘het ware geloof’, maar het stadsbestuur had om praktische redenen in de lagere regionen wel degelijk katholieken in dienst. Artsen, chirurgijns, vroedvrouwen en vroedmeesters vielen niet onder dit gedoogbeleid. Zij moesten, naast het bezit van het burgerrecht en hun bevoegdheid, ook opgenomen zijn in de gereformeerde kerk, als zij medisch ambtenaar wilden  worden 2.
Vanzelfsprekend was het aan deze overheidsdienaren verboden om medische en verloskundige hulp aan katholieken te verlenen en van roomse zijde was daar trouwens van de weeromstuit ook heel weinig behoefte aan. Dat er bij geneeskundige zorg sprake was van een strikte confessionele scheiding blijkt bijvoorbeeld uit de brandbrief van Elisabeth Vermeersen-van Kerkvoort aan het bestuur van Hulsterambacht, eind 1786.
Deze in de capelle Polder Axel Ambacht werkzame vroedvrouw dacht er goed aan te doen om in Hulsterambacht te solliciteren naar dezelfde betrekking, die daar al bijna twee jaar vacant was. Van de Axelse stadsdokter Julius Wieben had zij een goede referentie meegekregen en als onderdeel van de sollicitatie nam Isaac Gallandat – in zijn functie van medicinae doctor en vroedmeester van Hulsterambacht – bij haar het vereiste  examen af, waarvoor zij glansrijk slaagde en een Loffelijk testimonium haarer kunde ontving. Zo beschikte de regio van het Ambacht weer over een kundige vroedvrouw, maar als gevolg van de protestants-katholieke scheiding kwam Elisabeth van Kerkvoort nauwelijks aan de bak. Vertwijfeld schreef  zij aan de magistraat van het Ambacht, dat zowel haar man Jan Vermeersen als zijzelf, die de hervormde Godsdienst Zijn toegedaan, de grootste moeite hadden om in Hulsterambacht aan werk te komen, omdat de landlieden Zijnde genoegZaam alle RoomsgeZinden, van arbyders van de deselve Religie Zyn Voorzien. De inkomsten van het gezin Vermeersen waren daarom zó laag, dat de Suppliante (d.w.z. zijzelf als verzoekster) haaren man en drie kinderen hun in eene nooddruftige toestand bevinden. Zij had zich daarom gewend tot UEd. agtbaare met oodmoedig en nedrig verzoek, dat deselve Zoo goed gelieven te weesen haar een doceur (extra toelage) voor dit winter SaiSoen toe te leggen 3. De wisseling van de standplaats als vroedvrouw van het overwegend gereformeerde Axelambacht voor het overwegend katholieke Hulsterambacht pakte voor haar dus zeer slecht uit. Voor Gallandat gold deze beperking eveneens, maar vanwege zijn omvangrijker werkterrein en hoeveelheid functies had hij er financieel minder last van.

Afbeelding 48 (GAH AHA nr. 9, 11-12-1786).

Uit de aantekening in de marge links van de aanhef van de brandbrief van vroedvrouw Elisabeth Vermeers-van Kerkvoort aan de magistraat van Hulsterambacht blijkt, dat haar wanhopige smeekbede succes had. Zij kreeg voor het onderhoud van haar gezin, voorlopig dan toch (provisioneel tot wederopzeggens) een toelage van vijf pond Vlaams (omgerekend dertig gulden) per jaar. Dit gebaar uit coulance gaf eventjes enige financiële armslag.

* Spagaten in de armenzorg
Het eerste decennium van Gallandats werkzaamheid in Hulst en Hulsterambacht viel samen met de laatste tien jaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1784-1794). 
Destijds bestond er geen uniforme organisatie voor de ‘sociale zekerheid’ en was de armenzorg de verantwoordelijkheid van de stedelijke overheid en de lokale kerken. Voor beide organen vormde de bekostiging een onmogelijke spagaat: enerzijds voelde men de morele plicht om de behoeftige medemens van een bestaansminimum en van geneeskundige zorg te voorzien, anderzijds was het aantal armen permanent zeer hoog. De vaak armlastige financiële situatie van stadsbesturen en kerken maakte het probleem nog groter.
De magistraat van Hulst  beperkte zich tot het beheer van een miniem ‘burger weeshuisje’ en liet de hele verdere organisatie én financiering van de armenzorg over aan de gereformeerde diaconie 4.

Afbeelding 51 (GAH SA 588, detail van de ‘Platte grondteekening der Stadt Hulst’ door D.W.C. Hattinga, 1769)

Op het terrein van het tegenwoordige ’s Gravenhofplein is het gebouwencomplex van het in 1645 door de gereformeerden in beslag genomen Minderbroedersklooster ingetekend. In de voormalige kloosterkerk kwam een arsenaal en in de noordelijke vleugel werd het stedelijke weeshuis gevestigd. Op zich had het gebouw ruimte genoeg om een flink deel van de grote schare wezen te herbergen, maar om financiële redenen hield het stadsbestuur het aantal ouderloze ongelukkigen in dit opvanghuis zo laag mogelijk. Dit tot grote ergernis van de gereformeerde armenzorg die feitelijk voor de meeste kosten van armen en wezen opdraaide.

Hoewel het gereformeerde armbestuur over een behoorlijk aantal reguliere financiële inkomstenbronnen beschikte, was de schare paupers zo groot, dat de diakenen (de gereformeerde armmeesters) rigoureus beknibbelden op zowel de uitdeling in geld en natura als op de medische zorg 5.
Voor de artsen en chirurgijns op de loonlijst van de diaconie had deze financiële ‘fijnslijperij’ flinke consequenties, zoals blijkt uit de medische portefeuille van Gallandats voorganger, Gerrit Otto Rauwertz (zie par. 3.1). Volgens zijn functieomschrijving was hij verantwoordelijk voor alle armen: dokter van de kinderen van het armhuis en alle anderen die daartoe behoren en allen, die door de diaconie worden onderhouden buiten het armhuis. De door hem te verlenen geneeskundige zorg was bijzonder omvangrijk, inhoudende volgens gewoonte inwendig en uitwendig, in geval van ziekten, wonden, zowel ordinaire als extraordinaire ongelukken en toevallen met inbegrip van het verstrekken van de vereiste medicijnen en andere hulpmiddelen 6.

Voor dit uitgebreide  hulpverleningspakket ontving Rauwertz een vaste vergoeding van 76 gulden per jaar, d.w.z. ongeacht het aantal patiënten, behandelingen, medicijnen en welke andere uitgaven ter zake ook. Bovendien was de hoogte van dit bedrag ieder jaar hetzelfde.
Voor Isaac Gallandat, die in 1784 en 1785 de functies van armendokter en stadsdokter in Hulst en Hulsterambacht van Rauwertz overnam, golden dezelfde toelage en functievoorwaarden. Het hoeft geen betoog, dat de werkelijke kosten van de grote menigte arme patiënten de jaarlijkse vergoeding (ver) overtroffen. Ondanks zo’n ‘wurgcontract’ kon de armengeneesheer de arme stumperds uit ethisch oogpunt bezwaarlijk aan hun lot overlaten.

Afbeelding 52 (Medisch Contact, tekening J. van Dierendonck)

Een van de oudste beroepscodes is genoemd naar de eed, die de arts Hippokrates (460-377 v.Chr.) op het Griekse eiland Kos zijn leerlingen liet afleggen. De oorspronkelijke tekst en inhoud was zeer tijd- en plaatsgebonden en niet meer van toepassing op de huidige samenleving. Maar de kern van de eed ‘het vooropstellen van het belang van de patiënt’  heeft eeuwigheidswaarde als leidraad voor de medische beroepsgroep.

Gallandat  hield zich netjes aan ‘de eed van Hippokrates’ en diende daarom periodiek declaraties in bij zijn gereformeerde werkgever, die hem iedere keer nul op het rekest gaf, verwijzend naar de penibele staat van de armenkas van de diaconie. Maar het toeval wilde, dat hij onverwacht gedetailleerd op de hoogte kwam van de draagkracht van de diaconale armenzorg. Begin augustus 1787 overleed Henricus van Groeningen, ontvanger van de penningen der diakonie-armen 7. plotseling aan een beroerte. Dit gebeurde precies op de dag, dat Gallandat voor de tweede keer in Hulst benoemd werd tot schepen in het stadsbestuur. Deze aanstelling weerhield hem er echter niet van om ook mee te dingen naar de vrijgekomen functie van ‘Grote Ontvanger’ van de gereformeerde diaconie. Met een overtuigende meerderheid van stemmen werd de concurrentie aan de kant gezet en kreeg hij als penningmeester van de armenkas het werkelijke  beeld van de inkomsten en uitgaven van de gereformeerde gemeente 8.

Afbeelding 53 (GAH 86, 24-08-1787)

In de notulen van de gereformeerde kerkenraad staat letterlijk, dat Isaac Gallandat ‘met verre de meerderheid’ werd gekozen tot penningmeester van de diaconie. Precies als drie jaar eerder bij zijn sollicitatie naar een schepenplaats in het stadsbestuur won hij  van concurrenten uit de plaatselijke elite. De drie mededingers waren Leonard Koning ,  vrederechter, schepen, diaken en ouderling; Frans Rommaal , medicinae doctor, chirurgijn, ouderling; Adrianus Borgstein, koopman en diaken in de gereformeerde kerk. Kennelijk had Gallandat , pas twee jaar in Hulst woonachtig, een behoorlijke reputatie opgebouwd.

Uit de aan hem overgedragen administratie bleek, dat het eenzijdige beeld van het chronisch kastekort van de diaconie toch genuanceerder lag, dan men had voorgegeven. De halfjaarlijkse begrotingsrapportages van de diakenen aan het ‘collegium qualificatum’ 9 lieten afwisselend een batig slot en een kwaad slot zien. Als de uitgaven echter hoger uitvielen dan de inkomsten, paste de ‘grote ontvanger’ het verschil steeds bij.

Afbeelding 54 (GAH 86, 25-07-1788, notulen ‘collegium qualificatum’ van 25 juli 1788)

Paragraaf 3 met de aantekening van de halfjaarlijkse rekening en verantwoording van de armenkas door diaken Donkersloot. Het ‘kwaad slot’ was hier ruim 11 pond Vlaams (£ íí 12-10). Onderaan lezen we dat dit debet zonder mankeren aangevuld wordt door de penningmeester: ‘(…) door den Grooten Ontvanger der Armen-penningen aan voornoemden broeder Diaken gerestitueerd (…). Het zal voor Gallandat als ‘Groote Ontvanger’ beslist frustrerend zijn geweest dat zijn declaraties als armendokter van de diaconie niet werden gehonoreerd vanwege financieel onvermogen, terwijl hij als ontvanger van de diaconie een tekort gewoon kon bijpassen. Er was dus echt wel geld! 

Precies zoals de diakenen financiële  verantwoording moesten afleggen aan de algemene penningmeester van de gereformeerde gemeente, zo moest deze op zijn beurt de rekening overleggen aan het ‘collegium qualificatum’. Uit de notulen over meerdere jaren blijkt, dat er geregeld sprake was van een (ruim) overschot  en als er toch een tekort optrad, kon dit net als bij de kas van de diaconie worden aangevuld. De kerkenraad diende dan staande de vergadering een verzoek tot vereffening in bij de magistraat, die dit vrijwel altijd inwilligde.

Afbeelding 55 (Gemeentearchief Hulst  86, 25-07-1788)

In dit voorbeeld van het overleggen van de jaarrekening van de  gereformeerde gemeente was er sprake van een bijzonder groot batig saldo van ruim 109 pond Vlaams (654 gulden). Ook over langere tijd  genomen was er wel vaker een tegoed bij de verantwoording van de rekening en als er sprake was van een tekort, dan werd dit vrijwel altijd aangevuld door de magistraat. Het argument van de kerkenraad, dat er structureel geen geld was voor declaraties van Gallandat in zijn hoedanigheid van armendokter van de diaconie, was dus feitelijk bezijden de waarheid.

Zoals eerder is aangetoond beschikte de diaconie regelmatig over een positief saldo. Dit was mogelijk door een scala aan reguliere en minder periodieke inkomstenbronnen. Tot de laatste categorie behoorden giften, legaten en opbrengsten uit veilingen van nagelaten roerende en onroerende goederen van armen, die ondersteuning hadden genoten van de diaconie. Bij deze onregelmatige geldbronnen ging het soms om aanzienlijke bedragen. En dan was er altijd nog het vangnet van het declareren van tekorten bij de magistraat. 
Gallandat  zag als ‘grote ontvanger’ deze bedragen bij het inboeken allemaal voorbijkomen en vond het niet terecht, dat de diakenen de hand altijd op de knip hielden, als hij in zijn functie van armendokter de kosten, die zijn jaarlijkse vergoeding te  boven gingen,  declareerde. Dezelfde problematiek deed zich voor in Hulsterambacht, waar Gallandat eveneens de functie van dokter van de armen van de diaconie bekleedde. Na vier jaar stuklopen op de halsstarrige krenterigheid van de gereformeerde kerk in Hulst vond hij uiteindelijk wel gehoor bij de magistraat van Hulsterambacht. Dit bestuurscollege oordeelde, dat het jaarlijkse ‘tractement’ van twaalf ponden Vlaams (72 gulden),  waarvoor hij al zulke armen en behoeftige persoonen in Hulsterambacht medische verzorging moest verlenen, te laag was. Hij diende na evenredigheid Zyner kosten en moieten gesallarieert te worden en daarom moest de gereformeerde kerkenraad het geringe Loon optrekken naar 22 ponden Vlaams (132 gulden), te betalen uit de Arme randzoen gelden, welke reeds voor handen Zyn, en jaarlyks nog worden ontfangen. Uit de laatste formulering blijkt, dat er ook bij de gereformeerde kerk in Hulsterambacht (regelmatig) geld was om declaraties van medisch personeel te betalen.
Zo kreeg Gallandat deels zijn zin en misschien wel meer dan hij had verwacht, want dit beduidend hoger salaris was niet eenmalig, maar jaarlyks desselfs leven lang 10.
Uit de afloop van deze kwestie bleek, dat uiteindelijk niet de kerkenraden, maar de magistraten het laatste woord hadden.

* De poorten gesloten, de bruggen opgehaald

In de periode, waarin Gallandat als arts, schepen en burgemeester in Hulst werkzaam was, werden de drie stadspoorten ’s avonds uit veiligheidsoverwegingen gesloten. In tijden van onrust en oorlogsdreiging waren de toegangen tot de stad korter geopend of zelfs permanent dicht. Nog lang na 1814, het jaar waarin de vesting Hulst officieel werd opgeheven, omarmden de achtereenvolgende gemeentebesturen de grachten, wallen en poorten als beschermingsgordel. Tot 1 februari 1859 gingen de deuren van de stadspoorten nog steeds iedere avond dicht!
Uit het oogpunt van verdediging was deze tijdgebonden maatregel uitermate effectief. Indien echter haast geboden was in de communicatie tussen de stad en het omliggende platteland, was de sluiting van de stadspoorten een serieus probleem.

De in Hulst werkzame artsen en chirurgijns hadden van deze complicatie meer of minder last, afhankelijk van de mate waarin zij voor medische hulp naar het platteland werden ontboden op momenten dat de poorten gesloten waren. Omdat in Hulsterambacht niet altijd een bekwaam medicinae Doctor aldaar domicilieerend aanwezig was en de bewoners by onverwagte toevallen van Ziekte genoodzaakt waren met groote moeite en meerder kosten, een doctor te ontbieden, uyt de Stad Hulst was het sluiten van de toegangen van de stad niet alleen erg hinderlijk, maar bij medische noodgevvallend ook levensbedreigend 11.

Afbeelding 56 (Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, schets voor aanpassing verdedigingswerk buiten de Gentse Poort, Rijksarchief Den Haag, beeldbank nr. 821)

Buiten de Gentse Poort (midden onder op de schets) lag over de vestinggracht een langere brug (A), inclusief ophaalbrug (B) naar het driehoekig ravelijn (C). Vanaf het ravelijn lag een kortere brug (D) naar het buitengebied. Bij de twee andere stadspoorten was de situatie hetzelfde. Wie ’s avonds en ’s nachts de stad in of uit moest had pech. Dicht was dicht en de poortwachters kwamen er echt hun bed niet voor uit. Voor de artsen werd wel een uitzondering gemaakt, maar ook dan was het nog een hele toer om buite n en nog meer om weer binnen de stad te geraken.

Isaac Gallandat, die bij zijn aantreden in Hulst in 1784 ook de medische functies in dienst van Hulsterambacht had overgenomen van Gerrit Rauwertz, had meer werk ten plattelande dan zijn collega’s en ondervond relatief meer hinder van de gesloten stadspoorten. Als zich ’s avonds en by nagten en onteiden een situatie voordeed, waarbij de nood een spoedige hulpe vereischte, mocht men hopen, dat de patiënt niet was overleden voordat de dokter uit Hulst er was. 
Ten eerste duurde het een hele tijd, voordat een uitgezonden boodschapper  de stad – te paard of te voet – had bereikt, waar hij voor de gesloten poort stond en soms ook een openstaande ophaalbrug. Hij mocht hopen, dat de uit zijn avondrust of slaap geroepen portier(ster) snel opendeed en dat een van de artsen thuis was. Het kwam vervolgens herhaaldelijk voor, dat de dokters wel aanwezig bleken, maar niet in staat of genegen waren om met agterlating van hunne lyders in de stad medische hulp te verlenen in het buitengebied. 
Als de arts wel meeging, moest opnieuw de hulp van de poortwachter worden ingeroepen om de stad uit te komen en pas daarna kon de geneesheer zijn paard de sporen geven. De  snelheid werd overigens wel beperkt door de staat van de laat-18e eeuwse plattelandswegen, de oriëntatie in het pikdonker, het al dan niet bekend zijn met de juiste locatie en eventueel ander ongemak.
Zonder paard was het voor een arts uit de stad helemaal onbegonnen werk om in het gebied van Hulsterambacht relatief snel medische hulp te verlenen. Het gaf in dit verband dan ook de nodige heisa toen de Fransen eind november 1794, een maand na hun inval in Hulst, de viervoeter van Gallandat in beslag wilden nemen. Een krachtig burgerprotest deed de Franse bezetter snel van deze invordering afzien onder de verontschuldiging dat ’t merrij Paard van den Doctor J:H: Gallandat par Erreur is geworden gemarqueerd. Om toekomstige problemen in deze kwestie te voorkomen, werd het besluit om de Doctor met ’t Zelve vrij te laaten passeeren en repasseeren schriftelijk vastgelegd en ter stadsgriffie opgeborgen 12.

Zolang de inwoners van het Hulsterambacht  niet over een eigen dokter beschikten, kon het probleem van de lange aanrijtijd niet afdoende worden opgelost. Het inroepen van de assistentie van een medicinae doctor uit het Land van Waes bood in tijdwinst evenmin soelaas. Zich in goed vertrouwen overgeven aan kwakzalvers, die van tyd tot tyd ten platten Lande rondryden, was ronduit levensgevaarlijk. Deze zogenaamde artsen waren veelal lieden van laag allooi met weinig of geen medische kennis, die van noodsituaties misbruik maakten om de argeloze en naïeve hulpvragers financieel een poot uit te draaien en daarna snel te verdwijnen.

Afbeelding 57 (Rijksmuseum, objectnr. RP-P-OB-15243, Jan van de Velde; Kwakzalver)

Deze 17e -eeuwse ets toont rechts een zelfverzekerde bolbuikige kwakzalver, met zijn ‘heilzame’ middelen op een laag tafeltje uitgestald. Het publiek kan kiezen uit een kruik, flesjes, pincetten, mesjes en pilletjes of steentjes. De man naast de charlatan telt alvast geld in zijn hand  De ‘wonderdokter’ is behalve verkoper van medische nepmiddelen ook nog een kundig ‘keisnijder’, zo belooft  tenminste het reclamedoek rechts achter hem. De bovenmaatse daarop vastgemaakte keien (= galstenen), moeten instaan voor een ‘kei’ van een operateur. Helaas waren er onder deze rondtrekkende kwakzalver-chirurgijns veel bedriegers, die met hun gevaarlijke koopwaar en brute snijpraktijken naïeve hulpzoekenden van hun geld afhielpen en hun kwalen en verwondingen veelal verergerden.

Net zoals zijn vader in Vlissingen vroeg Isaac in Hulst vanuit zijn professioneel-ethische opvattingen als medicinae doctor aandacht voor de gevaarlijke praktijken van onbevoegde en onkundige ‘imitatieartsen en -vroedvrouwen’. Hij ging hierbij lang niet zover als vader David, die een compleet nieuwe structuur in de vorm van een ‘Collegium Medicum’ opzette (zie par. 2.4.2 t/m 2.4.4). Isaac was net een jaar in functie in Hulst, toen hij als Medicinae Doctor en vroedmeester in deezen ambachte (= Hulsterambacht) het verzoek indiende, dat alle ongequalificeerden en niet beedigde Persoonen de Practyk in de voorsz. qualityd mogten werden geinterdiceert (verboden) 13. 

Ondanks de complicaties, die de nachtelijke huisbezoeken buiten de stad met zich meebrachten, was Gallandat toch erg ontstemd, toen Hulsterambacht een eigen medicinae doctor kreeg. Begin september 1790 benoemde de magistraat van Hulsterambacht Jacobus Hendrik Steffers binnen deezen ambachte als chirurgyn en Doctor. En dit alles onder de expresse voorwaarde, dat meergemelde J.H: Steffers, binnen den Lande van Hulster Ambacht Zal moeten koomen woonen, en Zyn vast verblyff houden 14. Dat de inwoners van het Ambacht ingenomen waren met de aanstelling van een eigen dokter, valt af te leiden uit de brief van een gepikeerde Gallandat aan de magistraat van Hulsterambacht in 1793. Hij vond, dat hij in Hulsterambacht als Geneesheer genoegzaam in ’t geheel niets te doen had in de drie jaar, dat Jacob Steffers daar werkzaam was. Om dit verlies aan inkomsten te compenseren had hij zijn praktijk in de stad moeten uitbreiden, inclusief het verlenen van de verloskunde bij eene minder aanzienelijke Classe van Burgers voor een geringer loon. Maar ook dat maakte het verlies aan patiënten blijkbaar niet goed, want ook heb ik op andere wijzen getragt, mij met de Pen te geneeren, Administratien op mij genoomen en, zoo veel mogelijk voor het bestaan van Vrouw en Kinderen gezorgt, schreef hij. Vanwege de genoemde toegenomen werkzaamheden in de stad was hij dan ook niet meer in staat om bij nagt of ontijden, verscheide uuren, heele of halve dagen, in ’t Ambacht te vaceeren. Onder dankzegging voor het in hem gestelde vertrouwen vroeg hij het bestuur van Hulsterambacht bij deze zijn ontslag als vroedmeester van het ambacht 15.
De magistraat van het Ambacht hield zijn vroedmeester echter aan zijn contractuele verplichtingen en accepteerde het ontslag niet.

Afbeelding 58 (GAH AHA 42, 29-04-1793, gedeelte uit een rekest van Gallandat)

In april 1793 verleende Jesijna Boerema, de vroedvrouw van Hengstdijk tijdens de bevalling bijstand aan de echtgenote van Judocus Thoorens.  Reeds was het kind geboren toen de moeder ‘nog in Barensnood zig van een tweede kind bevrugt bevond’ en de gemelde Vroedvrouw ‘geen weg weetende’ de hulp inriep van Gallandat, de bevoegde vroedmeester van Hulsterambacht.
Ongelukkigerwijze was deze op dat moment verhinderd, wat dramatisch voor moeder en kind had kunnen aflopen. Gallandat greep dit incident aan om zijn ontslag als vroedmeester van het Ambacht  in te dienen, met het argument, dat hij niet langer de verantwoordelijkheid voor dit regelmatig voorkomende probleem wilde dragen. Mogelijk had het opzeggen van deze functie ook te maken met zijn onvrede over zijn positie door de benoeming van Jacob Steffers als medicinae doctor in Hulsterambacht.

4.1 Het eerste Franse decennium (1795-1805)

4.1 Het eerste Franse decennium (1795-1805)

Op het moment dat de Franse revolutionaire troepen in oktober 1794 Staats-Vlaanderen overliepen (zie par. 3.2.4.) zat Gallandats ambtsperiode als burgemeester van de heerlijkheid St. Jansteen er bijna op. Niettemin bleef hij nog ruim een jaar langer in functie. De Franse bezetter nam de tijd om een nieuwe bestuursstructuur in te richten en handhaafde daarom – na antecedentenonderzoek – de zittende bestuurders voor onbepaalde tijd.

Wel was het nu volledig gedaan met de relatief autonome zeggenschap van de magistraten – onder de auspiciën van de Staten-Generaal – uit de tijd van de Republiek. Voormalig Staats-Vlaanderen werd direct een onderdeel van het Franse Rijk en besturen betekende alleen maar het uitvoeren van een lange reeks Franse bevelen met de kracht van wet (arrêtés). Omdat in het bezette gebied de interne machtsverhoudingen in het Franse bestuur aanvankelijk niet duidelijk en soms ronduit chaotisch waren, koesterde men hier een tijdlang de illusie, dat er met de Fransen wel te onderhandelen viel.
In dit verband komen we Gallandats naam nog een jaar lang regelmatig tegen als lid van ad-hoc commissies en als ondertekenaar van petities bij pogingen om de Fransen te bewegen het voormalige Staats-Vlaanderen bestuurlijk bij het gebied van de vroegere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te voegen 1.  Allemaal vergeefse moeite, want Frankrijk annexeerde heel het gebied ten zuiden van de Schelde en in de nieuwe bestuurlijke indeling werd Hulst een afzonderlijke ‘commune’ (gemeente) in het ‘département de l’Escaut’ (de Scheldeprovincie) 2.
Op grond hiervan viel eind 1795 ook het doek voor de verlengde ambtstermijnen van de magistraten in het vroegere Staats-Vlaanderen. Op 28 december 1795 vergaderde de magistraat van St. Jansteen voor de laatste keer en kon Gallandat daar als burgemeester opstappen.

Afbeelding 59a (Het Département de L’Escaut  in L’Atlas national”, Parijs, ca. 1810.) 

Als gevolg van de inlijving bij Frankrijk ging het voormalige Staats-Vlaanderen op in een nieuwe staatkundige structuur. Hulst maakte deel uit van het Département de L’Escaut (departement van de Schelde). Zoals op nevenstaande kaart is te zien, behoorde het grootste deel van het vroegere Staats-Vlaanderen (het gedeelte boven de bovenste gele lijn) tot dit departement. Het werd in het noorden (waar Hollande ou République Batave staat) begrensd door de Schelde en in de andere windrichtingen door andere departementen.

Afbeelding 59b (bron: idem als 59a)

De departementen werden onderverdeeld in ‘cantons’. Op deze detailfoto van afbeelding 59a liggen bovenaan v.l.n.r de cantons ‘Sas de Gand’, ‘Axel’ en ‘Hulst’ Ieder canton was op zijn beurt weer opgesplitst in ‘communes’. Deze kleinste staatkundige eenheid zou na de Franse tijd in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden blijven bestaan onder de naam ‘gemeente’.

Of Gallandat na zijn burgemeesterschap in Sint Jansteen nog bestuurlijke functies heeft bekleed in het eerste decennium  (1796-1806) van de Franse heerschappij kan aan de bronnen niet ontleend worden. De ‘Franse’ archiefdozen in het gemeentearchief van Hulst vormen een lange ordelijke rij, met een grote variëteit aan losse documenten, vaak zonder onderling verband. Dit is stellig mede het gevolg van het feit, dat de Fransen hun aanvankelijke bedoeling om in het voormalige Staats-Vlaanderen de nieuwe bestuurlijke en rechterlijke organisatie in een aparte definitieve wetgeving te vervatten, niet hebben uitgevoerd. De hele bezettingsperiode van bijna twintig jaar hielden ze vast aan het onophoudelijk uitgeven van op zichzelf staande arrêté’s, die door de raadsleden onvoorwaardelijk moesten worden opgevolgd. Raadsleden vergaderden nog wel regelmatig, maar niet meer als bevoegd gezag en nauwkeurige verslaglegging door middel van notulen ontbreekt dan ook bijna helemaal.
Wel zijn er over een gedeelte van deze periode ‘publicatieboeken’ bewaard gebleven, waaruit blijkt, dat  de naam van Gallandat bij de uitvoerende bestuursfunctionarissen ontbreekt.

4.2.1 Twee typen burgemeesters in één stad

4.2   Het tweede Franse decennium (1806-1814)

4.2.1 Twee typen burgemeesters in één stad

In het tweede decennium van de Franse overheersing (1806-1815) is van de politieke activiteit van Gallandat slechts heel globaal iets bekend. 
Twee bronnen aan het begin en einde van dit tijdvak (1 januari 1808 en 20 januari 1813) tonen aan, dat hij nu wel zitting had in het plaatselijke bestuur van Hulst. In beide archiefstukken wordt Monsieur Isaac Henry Gallandat benoemd in de functie van adjoint-maire (mede-burgemeester) door Henrij Ferdinand Van Raden Maire (burgemeester). Bij de benoeming tot mede-burgemeester in 1808 is expliciet sprake van Continué dans cette fonction (herbevestigd in deze functie), hetgeen inhoudt, dat hij tenminste een deel van dit decennium locoburgemeester van Hulst was 1. We moeten hierbij wel steeds bedenken, dat het benoemen in ambten geen zelfstandige keus van de plaatselijke bestuursfunctionarissen was, maar uitsluitend geschiedde in opdracht van de Franse heerser. Het is ook de Franse machthebber geweest, die op enig moment had besloten, dat de burgemeester van Hulst officieel een loco-burgemeester naast zich kreeg.

Tussen 1806 en 1823 was Isaac Gallandat ononderbroken plaatsvervangend burgemeester van Hulst. Tijdens deze zeventienjarige periode waren hij en ‘president-burgemeester’ Van Raden tot elkaar veroordeeld. Hendrik Ferdinand van Raden was tot aan de binnenkomst van de Fransen in 1794 legerofficier in dienst van  Republiek geweest. Hij had zich kennelijk erg snel aangepast aan de situatie onder Frans bewind en zich daarbij weten te verzekeren van de gunst van de nieuwe machthebber. Binnen tien jaar had hij zijn machts- en inkomenspositie en inherent hieraan zijn sociale status aanzienlijk vergroot.

Afbeelding 60 (Rijksdienst voor het cultureel erfgoed, april 2002, foto IJ. Heins)

Het voormalige refugium (vluchthuis) in Hulst van de abdij van Baudeloo te Sinaai (B). Van Raden verruilde de door hem bewoonde woning in de deftige Steenstraat voor het nog respectabeler pand van het eertijdse refugium, het zgn. Hof van Baudeloo 

Of Van Raden de maatschappelijke ladder meer heeft bestormd op grond van zijn bestuurlijke kwaliteiten of veeleer door, diplomatiek laveren, opportunisme en raffinement, de bronfragmenten onthullen een weinig sympathiek persoon. Met een flamboyante levensstijl en helemaal thuis in de hogere kringen vertoefde hij bij voorkeur in zijn lusthof te Zande, waar hij ‘vrienden van stand’ kon onthalen op etentjes en jachtpartijen in de polder.

Afbeelding 61 (Buijsrogge, C; Sponselee, G. blz. 54, gouache van Antoine Ignace Melling, 1812)

 Het gebied van de voormalige uithof ‘Hof te Zande’ van de abdij van Duinen was na de verovering van Hulst door Frederik Hendrik in 1645 door hem in beslag genomen. Op dit ‘kroondomein’ werd bij Kloosterzande een heuse lusthof gebouwd, waaromheen een heerlijk park kwam, waarin het aangenaam toeven was. Ignace Melling, die tijdens een rondreis korte tijd in Hof te Zande bij Van Raden logeerde, heeft de pastorale uitstraling in zijn schilderij goed getroffen. Geen wonder dat Hendrik van Raden als rentmeester van het kroondomein veel liever in zijn ambtswoning te Zande vertoefde, dan als burgemeester van Hulst de raadsvergaderingen bijwoonde. Het statige pand werd op 4 november 1856 verkocht voor afbraak.

In de uitoefening van zijn burgemeesterschap koos Hendrik van Raden berekenend alleen de lusten en wentelde de lasten af op loco-burgemeester Gallandat. In de raadsvergaderingen verscheen hij bij voorkeur alleen als er belangrijke besluiten werden genomen en wanneer hij bij ceremoniële plechtigheden een centrale rol kon spelen. De helft van de tijd ontbrak zijn naam dan ook op de presentielijst. Op allerlei manieren speelde hij zich met uiterlijk vertoon in de kijker. Bij het ondertekenen van ambtelijke stukken plaatste hij ‘membre de Legion d’Honneur’ (lid van het Legioen van Eer) achter zijn naam. Dit opgetuigd adjectief prijkte ook in de correspondentie en notulen, die Gallandat als mede-burgemeester namens Van Raden heel vaak vanwege diens veelvuldige afwezigheid ondertekende. Refererend aan zijn Duits-Saksische origine moest Van Raden Von Raden worden met eigenmachtige en onrechtmatige toevoeging van de adellijke titel ‘baron’. 

Afbeelding 62 (Archives Nationales, Parijs, Dossier LH/2256/43)

De officiële inschrijving van Hendrik Ferdinand van Raden als lid van het Franse Legion d’Honneur (Legioen van Eer.) Dit op 19 mei 1802 door Napoleon Bonaparte in het leven geroepen ereteken was en is nu nog de hoogste Franse onderscheiding, die alleen wordt toegekend bij uitzonderlijke verdiensten op militair en burgerlijk gebied. Het document vermeldt jammer genoeg niet welke grootse prestatie(s) Van Raden voor dit ongekend hoge eerbewijs heeft verricht.

Afbeelding 63a (GAH SA 583 FT, 01-03-1812)

De grote meerderheid van uitgaande stukken en publicaties van de gemeenteraad tijdens de Franse overheersing, werd ondertekend door vice-burgemeester Gallandat vanwege de afwezigheid van president-burgemeester Van Raden. Aanvankelijk formuleerde hij nog neutraal ‘bij absentie van’,  zoals in dit het voorbeeld.

Afbeelding 63b (GAH SA 583 FT)

Het duurde echter niet lang of er kwamen bedekte aanwijzingen bij in toevoegingen als ‘niet in de stad zijnde’, ‘op zijn Hof te Zande’, ‘absent par vacances’ en  – zoals in dit document – ‘absent par congé’ (wegens vakantie).

Afbeelding 63c (GAH 1040, brief nr. 692, 01-05-1820)

In Gallandats meer persoonlijke  correspondentie klinkt zijn afkeuring soms iets meer door, zoals in het verzoek aan raadslid Leonard Koning om hem als burgemeester te vervangen, omdat hij geen beroep kan doen op Van Raden, die ‘zich meestentijds op den Huize te Zande ophoudt’.

De bronnen hebben niet prijsgegeven, waarom Hulst behalve een burgemeester ook een officieel aangestelde vaste loco-burgemeester kreeg, maar het is niet ondenkbaar, dat Van Raden hier zelf de hand in heeft gehad met het doel om zijn ambt te verlichten.
In schril contrast met de zelfingenomenheid en het opportunisme van de president-burgemeester stond Galllandat’s  bescheidenheid en ethische opvatting van zijn bestuursambt. Uit de notulen blijkt, dat hij zelden ontbrak in de raadsvergaderingen en veel schrijfwerk naar zich toe trok. Zoveel mogelijk kwam hij ter zitting met vooraf gemaakte concepten van uitgaande stukken, zodat veel lopende zaken snel konden worden afgewikkeld. Als Gallandat al op de voorgrond trad, gebeurde dit in het belang van de stad en zijn inwoners. Bij zeer urgente kwesties en in dreigende  omstandigheden toonde hij zich in tegenstelling tot Van Raden vastberaden en onverschrokken. Ook al deed hij feitelijk bijna al het burgemeesterswerk, het tekent hem, dat er van zijn kant geen openlijke schriftelijke kritiek op zijn president-burgemeester kwam. Slechts eenmaal, toen Van Raden het naar zijn mening echt te bont maakte, veegde hij hem ongenadig de pan uit (zie par. 5.1). Voor zijn onbaatzuchtige werkzaamheid in zijn relatief lange carrière ontving Gallandat nooit openbare erkenning of enig ereteken.

Afbeelding 64 (GAH 1040, brief nr. 692, 01-05-1820)

Tijdens zijn ambtsperiode in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden draaide Gallandat niet meer om de werkelijke verhoudingen heen en ondertekende hij met ‘de burgemeester’.

Laatste updates

Datum

04-08-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

De galerij  ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’ is aangevuld met twee foto’s uit het Zeeuws Archief.

Datum

05-07-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuwe galerij toegevoegd, getiteld ‘Hoogwelgeboren Hugenoten in Hontenisse’, over de adellijke familie Collot d’Escury.

Datum

03-2024

Uit de categorie ‘Historische Fotogalerij’ verplaatst naar ‘Hulst Historisch Kort’:

De fotogalerij Veertig jaar veelkleurigheid over de schilderingen in het katholieke deel van de kerk te Hulst omgewerkt tot artikel.

Datum

01-2024

In de categorie ‘Historische Fotogalerij’:

Nieuw artikel ‘Hulst 1914-1918’, een neutraal grensgebied in de ‘Eerste Wereldoorlog’.

Datum

12-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over De Heilige Kindsheid uitgebreid met beeldmateriaal en beschrijving van Kindheidsoptochten in de kernen.

Datum

11-2023

In de categorie ‘Hulst Historisch Kort’:

Artikel over Casimier Lambin grondig herzien en uitgebreid, met name met aanvullende informatie uit zijn faillissementsdossier.

Uw inschrijving kon niet worden opgeslagen. Probeer het opnieuw.
U bent met succes aangemeld voor onze nieuwsbrief

Meld u aan voor onze nieuwsbrief