4. Het Franse Decor
4.2 De religieuze achtergrond
In het staartje van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje had stadhouder Frederik Hendrik in 1645 nog net de sterke vesting Hulst veroverd. Voor de stedelingen betekende de inname een aardverschuiving van jewelste. De Staten Generaal van de Zeven Verenigde Provinciën beschouwde de stad als veroverd gebied. Bestuurlijk en economisch zou zij anderhalve eeuw tot het verdrukte en geminachte deel van de noordelijke Nederlanden horen.
Op godsdienstig gebied was de bevoorrechte positie van het ware gereformeerde geloof voor het grotendeels katholieke Hulst nog veel ingrijpender. De rooms-katholieke kerk werd officieel verboden. Dit hield in, dat kerkelijke plechtigheden en religieuze handelingen per direct niet meer toegestaan waren, geestelijken uit hun ambt gezet werden en kerkelijke goederen en andere inkomsten aan de gereformeerden vervielen.
Met het persoonlijke geloof, de H. Schrift en Gods genade als enige fundamenten was de complete katholieke geestelijkheid en rituele praktijk overbodig. De clerus kreeg onmiddellijk na de overgave in 1645 het consigne Hulst te verlaten. Rome reageerde navenant en degradeerde de Nederlandse kerkprovincie tot missiegebied en de parochies tot ‘statie’, een vooruitgeschoven post in vijandig gebied.
Afbeelding 22 (rijksmuseum.nl, objectnummer RP-P-OB-81.565)
Twee details uit de pentekening van het atelier van Claes Jansz. Visscher (II), Amsterdam, Den tocht van t ‘Spaens guarnesoen uyt Hulst den 5. November M.VIeXLV. Naar een origineel van Jan Martszen de Jonge).
Daags na de verovering van Hulst op 4 november 1645 door Frederik Hendrik mocht het Spaanse garnizoen vrij uit de stad wegtrekken naar Antwerpen. Deze aftocht werd gegoten in de vorm van een tot in details georganiseerde optocht ter meerdere eer en glorie van de overwinnend bevelhebber. Behalve de Spaanse militairen liep er ook veel volk mee, dat voor de vijandelijkheden zijn toevlucht in Hulst had gezocht. Her en der over de stoet verspreid gingen paepen huns weegs. Zij werden op grond van de door de stad aanvaarde capitulatievoorwaarden onverbiddelijk de stad uitgezet. Op de linkse afbeelding loopt een katholiek geestelijke naast de paarden van de gesloten koets met de zwaargewonde kolonel De Mouscron. Op de rechtse afbeelding staat onderaan links een geestelijke getekend. Op beide prenten is de uittocht afgebeeld met de stad Hulst op de achtergrond.
Met het verdwijnen van de geestelijken als de zo vertrouwde schakel tussen God en mens voelde menig gelovige zich vervreemd, onzeker of kwam in gewetensnood, maar de protestanten slaagden er niet in het katholicisme te vernietigen. Integendeel, katholiek Hulst hervond zichzelf door zich schrap te zetten tegen de gereformeerde onderdrukking. De paters Recollecten of Minderbroeders lieten zich niet ver uit Hulst wegjagen en stichtten een kloostertje in De Klinge op Spaans katholiek gebied. Van hieruit trokken zij de losgeschoten draden bijeen. De gelovigen uit Hulst konden in De Klinge legaal ter kerke, maar de paters doken in vermomming ook in de stad op voor het heimelijk opdragen van de katholieke eredienst en de toediening van de sacramenten. De clandestiene missen vonden eerst plaats in een schuur van Maarten Marchand, later in diens huis in de Potterstraat en in 1695 ten slotte – gedoogd door het stadsbestuur tegen een forse betaling – in een pand op de hoek van de Overdamstraat en de Dubbele Poort. Dit leidde tot grote woede bij de gereformeerde kerk en de predikanten klaagden onophoudelijk bij de magistraat en baljuw 1. over de Paepsche stoutigheden. Maar de wereldlijke overheid in Hulst bleek geen verlengstuk van de gereformeerde kerk. Zij prefereerde een gecontroleerd gedoogbeleid boven problemen met de katholieke meerderheid. Fikse steekpenningen als tegenprestatie voor coulance tegenover de katholieke meerderheid spekte bovendien de stadskas méér dan het opleggen van boetes.
afbeelding 23 (www.lamswaarde.com)
Een beeldbron van de katholieke schuilkerk aan de Overdamstraat in Hulst is er niet, van de schuurkerk in Lamswaarde wel. Aan de buitenzijde mocht aan niets te merken zijn, dat de katholieken hier hun erediensten hielden.
Het katholicisme hield zich in Hulst onder de onderdrukking van de gereformeerde religie weliswaar met succes staande, maar was wel hard getroffen door de vele verboden, waaronder de afwezigheid van een gestructureerde kerkelijke organisatie. Dit gemis kon maar op één manier praktisch worden opgelost: de inbreng van leken bij voorbereiding en viering van de eredienst en een keur aan verdere parochiële taken. De noodzaak om de parochianen binnen de organisatie te betrekken en hen verantwoordelijkheid te geven betekende een geweldige opsteker en vergroting van het zelfbewustzijn en de weerbaarheid van de Hulsterse katholieken.
Tegen deze achtergrond is het voortbestaan te begrijpen van een van de tradities, die de gereformeerden nooit konden breken: het vocaal en instrumentaal opluisteren van de katholieke kerkdiensten.
Rond 1800 Eind 18e eeuw werden de missen in de ‘schuurkerk’ in de Overdamstraat vocaal omlijst door een kerkkoortje, de Confrerie van St. Cecilia en instrumentaal door een kerkorkestje, de musiek-beoeffenaars der roomschen kerk, waarin Jacobus de Pauw viool speelde en waarvan hij dirigent was. Het uit negen man bestaande ensemble bevatte ook een fagottist en twee waldhoornisten2.
Naast de kennismaking met de Franse militaire harmoniemuziek tekende zich in het voorhanden zijn van een kerkorkestje een tweede component af voor de oprichting van een burgerlijk harmonieorkest in Hulst.
- magistraat = stadsbestuur; baljuw = ambtenaar in dienst van het stadsbestuur, hoofd van politie en belast met de rechtspraak.
De namen van het negen man tellende kerkorkestje zijn nog bekend:
Petrus Joannes Eduardus LeRoy, Pieter Laureys Jansen, Johannes Theodorus Penneman, Jacobus F. Neyt, Ludovicus Egidius Pierssens, Cornelis Johannes van de Walle, Thomas Verdurmen, Jacobus de Pauw, Pieter Josephus Benedictus de Pauw.